Naar overzicht

Wat na corona? Redden we de begroting met een werkzaamheidsvaccin?

De toename van de werkzaamheidsgraad die België ambieert, deed geen enkel West-Europees land ons voor, schrijft Johan Albrecht. En voorlopig blijft het zeer stil over de hervormingen die dit huzarenstukje moeten realiseren.

In tijden van crisis kijken we allemaal naar de overheid.  Er bestaat geen vaccin om de economie gezond te houden zodat onze hoop gevestigd is een combinatie van tijdelijke en structurele (post-) corona maatregelen. Een ambitieus publiek investeringsprogramma biedt zeker perspectief op een duurzame relance en kan onze maatschappij voorbereiden op de vele post-corona uitdagingen. Het Next Generation EU programma kan inspireren maar onze overheden hebben totaal geen investeringscultuur. Na 1980 werden de publieke investeringen fors afgebouwd om na 1990 te schommelen rond 2,25% van het BBP.

Onze basisinfrastructuur is vandaag allesbehalve future-proof  terwijl de radicale Europese klimaatambities een ongeziene investeringsrevolutie in alle economische sectoren noodzaken.

De timing van deze investeringsfactuur ligt echter zeer moeilijk. We kijken nu teveel naar de tijdelijke coronafactuur en hoge begrotingstekorten maar vergeten te makkelijk dat door de vergrijzing de pensioen- en gezondheidszorguitgaven tussen 2019 en 2050 samen zullen stijgen met maar liefst 5,5% van het BBP.

Vergrijzingskost

Uit de nieuwste analyse van het Planbureau (juli 2021) blijkt tevens dat de vergrijzingskost tussen vandaag en 2030 toeneemt met 3,8%. In het decennium dat we zeer fors moeten investeren moet ook de vergrijzing betaald worden. Tussen 2030 en 2050 stijgt de factuur van de vergrijzing verder met een bijkomende 1,7%.

De kans is dan ook groot dat de begrotingscijfers in het rood geschreven worden tot pakweg 2035, wat perfect aansluit bij de Belgische begrotingstraditie. Tussen 1970 en vandaag genoten we van vele goede tot zeer goede economische jaren maar was het netto te financieren begrotingssaldo slechts vijf keer licht positief. Meer dan 25 begrotingsjaren na 1970 werden afgesloten met een netto te financieren overheidstekort van meer dan 3% van het BBP.

Ons land is al een halve eeuw 100% immuun voor een structurele begrotingstekorten en dit hebben we niet te danken aan een innovatief vaccin maar aan ons vermogen om elk onderbenut potentieel te presenteren als een oplossing. Zo kampt België al lang met een vrij lage werkzaamheidsgraad.

Begrotingsuitdagingen

Om een escalatie van de overheidsschuld te vermijden is het verhogen van de werkzaamheidsgraad essentieel. Hoe meer mensen werken, hoe breder de fiscale basis. De fiscale ontvangsten nemen toe en sociale uitgaven zoals werkloosheidsuitkeringen dalen. Met ‘meer mensen aan de slag’ treden we toekomstige begrotingsuitdagingen met open vizier tegemoet.

De federale regering is zeer ambitieus en wil de Belgische werkzaamheidsgraad tegen 2030 verhogen tot 80%, wat neerkomt op een toename met 10% in één decennium. Op het eerste zicht lijkt deze doelstelling haalbaar. In Nederland en Duitsland is vandaag iets meer dan 80% van de bevolking tewerkgesteld terwijl Zweden, IJsland en Zwitserland pronken met een tewerkstellingsgraad van ongeveer 82,5%.

Maar de huidige regering is niet de eerste regering die de werkzaamheidsgraad wil verhogen. Zo wou het Generatiepact uit 2005 vooral de toegang tot het brugpensioen beperken. De vele maatregelen hebben zeker een impact gehad maar in de andere landen van de Eurozone is de werkzaamheid sinds 2000 sterker gestegen dan bij ons.

Inhaalbeweging

Een inhaalbeweging behoort zeker tot de mogelijkheden maar het verhogen van de werkzaamheidsgraad met 10% tegen 2030 is geen evidentie. Uit cijfers van Eurostat blijkt dat de werkzaamheidsgraad in zeven Europese landen tussen 2000 en 2019 steeg met meer dan 10 procentpunten: Duitsland (+11,9%), Polen (+12%), Estland (+13,7%), Letland (+13,8%), Litouwen (+12,7%), Hongarije (+14,1%) en Bulgarije (+ 19,7%). Dit lijstje telt vooral landen waarvan de economie in 2000 nog volop in transitie was van een centraal geleide planeconomie naar een markteconomie.

Met de éénmaking in 1990 moest het nieuwe Duitsland de DDR als voormalige planeconomie integreren en hervormen. Deze integratie verliep moeizamer dan verwacht maar bood wel de voedingsbodem voor de Hartz-hervormingen van de Duitse arbeidsmarkt tussen 2003 en 2005. De Hartz-hervormingen werden ondersteund door ingrijpende aanpassingen in de sociale zekerheid en de fiscaliteit van de lagere inkomens uit arbeid. Een deel van deze hervormingen was controversieel maar de Duitse werkzaamheidsgraad steeg tussen 2005 en 2019 van 70 naar 80%. Zelfs met ingrijpende hervormingen duurde het 14 jaar om de Duitse werkzaamheidsgraad met 10 procentpunten te verhogen.

Ter vergelijking; in Nederland duurde het 22 jaar om de werkzaamheidsgraad van 70% in 1997 naar 80% in 2019 te verhogen. Tsjechië klaarde deze klus in 15 jaar tijd maar Estland geeft iedereen het nakijken met een forse toename van de werkzaamheidsgraad – van 70 naar 80% - in slechts 8 jaar. Maar deze exploot is vooral het neveneffect van de financieel-economische crisis waardoor de werkzaamheidsgraad in Estland daalde van 77,1% in 2008 tot 66,8% in 2010. Tijdens het herstel na deze crisis kon Estland de werkzaamheidsgraad laten doorgroeien tot 80,2% in 2019.

België ambieert een toename van de werkzaamheidsgraad die geen enkel West-Europees land ons voordeed. En voorlopig blijft het zeer stil over ‘Hartz-achtige’ hervormingen die dit huzarenstukje moeten realiseren.

Voorts valt op dat de Belgische werkzaamheidsgraad tussen 2008 en 2015 min of meer vlak bleef, alsof er nooit een financieel-economische crisis is geweest. Ook het coronavirus zorgt niet direct voor grote schommelingen in de tewerkstellingscijfers.

De vlakke werkzaamheidsgraad kan een symptoom zijn van een statische economie met een hoge publieke tewerkstelling die amper of niet kan reageren op een nieuwe crisis of op technologische veranderingen. Het aantal distributiecentra net voorbij de Nederlandse grens nam in zeven jaar tijd fors toe – met 19.000 Nederlandse jobs als bonus – maar bij ons gebeurde er weinig of niets.

Dat voorbeeld illustreert hoe nieuwe jobs vooral ontstaan als gevolg van productiviteitswinsten dankzij nieuwe technologieën, nieuwe marktmodellen en nieuwe businessconcepten. Overheden kunnen werken aan een attractief kader voor nieuwe initiatieven maar kunnen geen jobcreatie door productiviteitswinsten afdwingen. Vandaag is er overigens heel wat krapte op onze arbeidsmarkt. Wanneer bedrijven nieuwe jobs creëren worden deze dikwijls ingevuld door mensen die van job veranderen zodat elke nieuwe job elders kan leiden tot een moeilijk in te vullen vacature.

Geen pasklare recepten

Naast het creëren van dure publiek gefinancierde jobs zijn er geen pasklare succesrecepten om het totale aantal jobs in de economie op korte termijn sterk te verhogen. Daarnaast zijn er indicaties dat de uitstroom uit de arbeidsmarkt misschien een dringender probleem wordt dan het verhogen van de werkzaamheidsgraad. Een deel van onze werknemers reageert immers fors op stress en werken leidt in ons land tot ernstige gezondheidsrisico’s. Volgens Riziv zijn momenteel 112.000 werknemers en zelfstandigen langdurig arbeidsongeschikt als gevolg van burn-outs en depressies. Dit is een toename met 40% in vier jaar tijd. Het coronavirus zorgde voor een unieke gezondheidsuitdaging maar ons land telt ook 470.000 langdurig zieken (inclusief burn-outs en depressies) en dit aantal stijgt jaar na jaar.

Mits ingrijpende hervormingen kan de werkzaamheidsgraad zeker wat toenemen maar het blijft af te wachten of we hierdoor de fiscale basis verbreden. Bij de verwachte daling van het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd kan een beperkte toename van de werkzaamheidsgraad niet voorkomen dat het absolute aantal werkenden en de fiscale basis toch krimpen.

Er is geen werkzaamheidsvaccin waardoor onze begrotingstekorten vanzelf wegsmelten. Aan het einde van de huidige corona-episode moeten onze beleidsmakers een duidelijk keuze maken tussen  echt ingrijpende hervormingen of een overheidsschuld die jaar na jaar fors oploopt.