Naar overzicht

In Nederland wordt bestuurd



Voor een echte relance moeten we extra investeringen paren aan een sprong in bestuurskwaliteit en eindelijk de langverwachte hervormingen aanvatten.




Een tiental jaar geleden gaf ik populaire lezingen onder de titel ‘België-Nederland, een economische derby’. Ik begon altijd met de stelling dat ook Nederland zijn problemen heeft. De bankencrisis liet diepe sporen na. Ze had een grote impact op de financiën en leidde tot een lage economische groei. Met hun immense pensioenfondsen hadden onze noorderburen zich wel vooruitziendheid getoond. Ze kunnen er nu uit putten om de vergrijzing mee op te vangen, ook al moeten de verwachtingen bijgesteld worden wegens de lage rente. Kritiek vanuit België klinkt daarom altijd erg hol. Onze opgebouwde reserves voor de vergrijzing moet je met een vergrootglas zoeken.


Voor de coronacrisis toesloeg, bedroeg de Nederlandse overheidsschuld 48,7 procent van het bruto binnenlands product (bbp) tegen 98,1 procent bij ons. De Europese Commissie begroot de schuld voor 2020 op 54,5 procent van het bbp in Nederland tegen 114,1 procent hier.



Vandaag wordt een zuinige overheid vaak in een slecht daglicht geplaatst. Volgens velen is Nederland vrekkig en beschadigt het daardoor niet alleen zijn economie en maatschappij, maar bedreigt het ook het evenwicht in de Europese Unie. De discussie wordt echter erg politiek en eenzijdig gevoerd. Nederland staat veel minder op de rem dan eurosceptici zouden willen. Wel pleit het altijd voor voorwaardelijkheid, waarbij in ruil voor Europese relanceplannen hervormingen worden afgedwongen.




Het Nederlandse pleidooi dat steun gepaard moet gaan met echte hervormingen heeft een forse onderbouw. Het land heeft een ongezien hervormingsparcours afgelegd. Van het pensioenakkoord in 2011 en het energie-, onderwijs- en zorgakkoord in 2013, tot het klimaatakkoord van 2019. Er wordt echt wel bestuurd in Nederland. Paradoxaal genoeg krijgt premier Mark Rutte (VVD) net daarom veel kritiek van politologen. Zijn behendigheid om tot grote, brede hervormingen te komen zou ten koste gaan van de democratische participatie.



Buitenparlementair





Hoogleraar Wim Voermans is in zijn recente boek ‘Het land moet bestuurd worden’ niet mals voor die praktijk van ‘buitenparlementaire akkoorden’. Hij kadert dat in de Nederlandse regentencultuur en doet aanbevelingen om het parlement te herwaarderen. Weliswaar met de nuance dat de Nederlandse bevolking die cultuur vaak accepteert en tevreden is dat resultaten worden geboekt.


Van hieruit bekeken is de paradox dat de diagnose over de onmacht van het parlement ook voor België opgaat. Alleen gaat die onmacht hier gepaard met een bestuur dat niet bijster veel belangrijke hervormingen kan voorleggen.




Volgens de Nationale Bank - die de vergelijkbaarheid van de cijfers erg bewaakt - lag ons overheidsbeslag in 2000 3,5 procent van het bbp hoger dan in Nederland en was dat nog voor de coronacrisis opgelopen naar 8,8 procent. Vandaag tonen onze regeringen een groot voluntarisme bij de relanceplannen, die een unieke kans zouden bieden op een duurzamere, inclusievere en efficiëntere maatschappij.



Quid pro quo





Alles zal echter afhangen van een quid pro quo: extra investeringen moeten steevast gepaard gaan met een kwaliteitssprong in goed bestuur. Gaat de investeringsboost voor de spoorweginfrastructuur hand in hand met een echte mobiliteitsvisie, waarbij deugdelijk bestuur bij de NMBS een upgrade krijgt? Idem voor De Lijn. Gaan er alleen extra middelen naar kennisinstellingen als daar een echte meerwaarde wordt gerealiseerd die het privaat ecosysteem niet verdringt maar verrijkt?


Injecteren we niet alleen geld in projecten voor een circulaire economie, maar garanderen we ook dat allerlei overheidsniveaus elkaar versterken in plaats van elkaar voor de voeten te lopen en dubbel werk te leveren? Het is altijd opletten geblazen voor groepsdenken. Dat investeringen zich automatisch terugverdienen, is te vaak een geloofsartikel.




Alleen als we extra investeringen hand in hand doen gaan met een sprong in bestuurskwaliteit en de belangrijke hervormingen aanvatten die al zo lang op zich laten wachten, kunnen we de resultaten opmeten van wat een echte relance genoemd kan worden.