Naar overzicht

Het zwarte gat van de loonnorm

Heeft het zin voor de hele economie een maximale loonsverhoging te fixeren? Vanzelfsprekend niet. Elke economie kent grote verschillen, tussen en binnen regio’s, tussen sectoren en tussen bedrijven. Productiviteit, winstgevendheid, competitiviteit, levensduurte, arbeidskrapte: ze variëren allemaal. In een normale arbeidsmarkt zouden loonniveaus die verschillen reflecteren. Vraag en aanbod, nietwaar.

Maar dit is geen gewone arbeidsmarkt: dit is België. West-Vlaanderen, Limburg, Brussel of Charleroi – om maar die te noemen – zijn fundamenteel verschillende economieën en arbeidsmarkten. En toch gelden overal dezelfde minimumlonen. België behoort tot de meest gecentraliseerde systemen van loonfixatie ter wereld, via nationale loonovereenkomsten die voor alle werkgevers en werknemers gelden.

Loononderhandelaars hebben in het verleden automatische loonsverhogingen onderhandeld: barema’s bij anciënniteit en indexering volgens levensduurte. Daarmee hebben ze de lonen losgekoppeld van de bedrijfsrealiteit. Het is niet omdat de werknemers blijven en het leven duurder wordt dat een bedrijf competitiever of winstgevender is. En wat al op voorhand verworven is, lijkt snel geen verhoging meer. Daarover wordt dan nog bijkomend onderhandeld.

De infrastructuur van het loonoverleg plaatst zo de Belgische economie voor een systeemrisico van buitensporige lonen, op een onderbouw van al torenhoge loonlasten. In lengte van jaren is gemorreld met de indexberekening, met indexsprongen en sinds de wet van 1996 met loonnormen die België in het spoor van de buurlanden moeten houden. Die wet is een noodzakelijk kwaad. Ze heeft het risico beperkt maar de kostenhandicap niet gecompenseerd. Tot daar het goede nieuws. Helaas is er een keerzijde van perverse effecten.

Zowel stroper als boswachter


Ex-stropers zijn de beste boswachters, maar je maakt niemand zowel stroper als boswachter. Dat doet nochtans de loonnorm. Dezelfde partijen die verantwoordelijk zijn voor de automatische verhogingen moeten het plafond van bijkomende verhogingen bepalen. Dat is onderhandelingsschizofrenie. De werkgevers willen altijd minder en de vakbonden altijd meer. De loonnormcarrousel gijzelt het sociaal overleg en reduceert het tot cijferfetisjisme. In dat zwarte gat verdwijnt de zuurstof voor het moderniseren van de arbeidsmarkt, de strategie voor productiviteit, de ambitie voor integratie van immigranten, het voluntarisme voor langer werken en andere loopbanen.

Het eindresultaat is een permanent latent conflict en een georganiseerde stilstand. Daarin worden ook de regeringen meegesleurd. De politieke partijen worden gecapteerd door de onderhandelingspositie van de vakorganisatie die hen genegen is. De antagonisten kijken richting regering voor depannage en glijmiddel: een loonlastenverlaging hier, een subsidie daar, een flexibiliteit ginder. De loonnorm is een tripartite die de gezonde afstand tussen de sociale partners en de partijpolitiek vernielt. De regering kan elders geen primaat van de politiek laten gelden zonder de kemphanen van het overleg te schofferen.

Gevangen in de keurslijf van centralistische politieke loonplanning


We zijn allemaal gevangen in de keurslijf van centralistische politieke loonplanning. Dit is een gezonde markteconomie onwaardig. De echte oplossing is wat zovele andere landen doen: stoppen met automatische loonsverhogingen. Dan zullen de lonen meer de werkelijkheid in de bedrijven en de verdienste van werknemers reflecteren. Maar dat wil niemand. Niet de vakbonden die dankzij de indexering de hele arbeidsmarkt sturen en ideologisch loonegalitarisme beoefenen. Niet de bedrijven die dankzij de centralisering de last van bedrijfsonderhandelingen vermijden en gemakkelijker verhogingen kunnen weigeren. De regering kan de loonnorm decreteren. Waarom niet het einde van de indexering decreteren?

Weergave van column in Trends, geschreven in eigen naam.