Naar overzicht

Van pensioencommissie naar pensioenactie

Daar is het dan: het rapport van de pensioencommissie. Beter laat dan nooit, als je het mij vraagt. Vóór de verkiezingen was beter geweest: dan hadden die daarover kunnen gaan. Maar het is alvast nog niet te laat om op de regeringsvorming te wegen. Eén zaak staat nu politiek vast. Het pensioen-negationisme als zou de vergrijzing geen hervormingen en alleen meer belastingen vragen, is officieel dood. Een schare experts, representatief verdeeld volgens de vele gevoeligheden die dit complexe landje kent, doet een oproep voor een nieuw sociaal contract om de pensioenen te stabiliseren. Dat we daarvoor een officiële commissie en een turf van 600 bladzijden nodig hebben, zegt veel over de complexiteit van onze democratie.



Er zal de komende dagen en weken genoeg tijd en ruimte zijn om de vele analyses van dit unieke rapport te wikken en te wegen. Ik begin hier met de vaststelling dat die – helaas – voor een groot stuk te laat komen. De pensioencrisis, afgelopen week nog maar eens pijnlijk benadrukt door de Nationale Bank, zien we al decennialang aankomen. Geen andere uitdaging was zo voorspelbaar en is zo voorspeld geweest als die van de pensionerende babyboomers. Het eerste waarschuwingsrapport dat ik daarover heb gelezen dateert van… 1970. We zijn nu 2014. De oudste babyboomer is intussen 69 jaar, de jongste 49 jaar. Voor die generatie gaan we de pensioenen niet meer wezenlijk kunnen hervormen: je wijzigt de regels van het spel niet nadat het al gespeeld is.



De pensioenfactuur van de babyboomers ligt er dus. Tenzij een ramp ons tot draconische ingrepen dwingt, is de enige echte politieke vraag of en hoe we die factuur kunnen betalen. Wie daarvoor fiscale argumenten zoekt, zal ook in het statistische werk van de pensioencommissie gading vinden. Voor de staart van de babyboomgeneratie die nu nog op de arbeidsmarkt inzetbaar is, telt intussen maar één zaak: langer werken. Wie langer werkt, betaalt meer bijdragen en kost minder pensioenen: een tweesnijdend zwaard dat onze begroting broodnodig heeft.



De grootste pensioenprioriteit is dus een arbeidsmarktprioriteit. Ook dat weten we al lang, minstens sinds het Generatiepact. Hiervan verder werk blijven maken, is een absolute politieke én budgettaire noodzaak. Dat begint al bij de onstlagnemende regering, die met de herstructurering bij Delhaize voor de zoveelste keer scheidsrechter in brugpensioen moet spelen. Maar het moet vooral worden doorgetrokken met de sociale partners, voor een ander carrièmodel dat mensen langer inzetbaar houdt.



Daarbij moet ook de publieke sector voorop staan. Er is geen grotere budgettaire urgentie dan het beheersen en beheren van de uitgaven in overheidspensioenen. Ambtenarenpensioenen zijn hoog, de ambtenarij is gemiddeld relatief oud, vervroegd pensioen is er nog te vaak in de mode, en jongere ambtenaren zonder vaste benoeming dragen niet bij aan de pensioenen van de statutairen. Als we de noodtoestand willen ontlopen, zijn de komende jaren op diverse politieke echelons stevige ingrepen nodig. Dat wordt echt kiezen en verliezen: zover is het gekomen.



Ondertussen kunnen we ons laven aan de hersenhoos der pensioenexperten. Ik noteer alvast met stip de piste van een dynamisch pensioensysteem dat zich op basis van een puntenmechanisme ook aan de evolutie van de demografie kan aanpassen. Het is een intelligent en essentieel voorstel. Zolang de wettelijke pensioenrechten van de oudere generatie betaald moeten worden uit de inkomens van de jongere, moet de demografische verhouding tussen beide generaties in de berekening van de pensioenrechten zelf vertaald steken. Als we dat niet doen, dan staan wettelijke pensioenen permanent op het drijfzand van geboortecijfers, levensverwachting en immigratie. We maken dat nu voor het eerst mee met de babyboomers. Hopelijk ook voor het laatst. Nog langer maar ook anders werken is dus inderdaad de boodschap, al is leeftijdsfetisjisme niet nodig: voldoende effectief bijdragen in verhouding tot verwachte aanspraken, daar gaat het om.



Er is weinig meer aan het pensioendebat dan het spreekwoordelijke wiel heruit vinden. Wie tekent voor een omvattend wettelijk pensioensysteem heeft geen zesendertig verbouwopties. België hoeft maar rondom zich te kijken om beproefde recepten en scenario’s in andere landen te vinden. De grootste verdienste van de pensioencommissie is dat ze veel gekende analyses heeft geobjectiveerd en verfijnd, met relevante data. Over niet alle hete hangijzers wordt een uitspraak gedaan. Niet alle denkbare scenario’s zijn onderzocht. Er is ook een (te) grote getrouwheid aan de premissen van het bestaande pensioensysteem. De focus ligt daardoor meer op continuïteit dan op innovatie.



Maar met deze beperkingen ligt wel een werkstuk klaar dat niet anders dan bepalend kan zijn voor de toekomst van het pensioenbeleid in ons land. Dit wetenschappelijk rapport is een huizenhoog politiek signaal. Het is een afscheidsgeschenk van de uittredende minister van pensioenen, die daarmee een mooi precedent van pragmatische beleidsvoorbereiding heeft gesteld. Het zou echt een schande zijn indien dat precedent niet in daden wordt omgezet.