Naar overzicht

Wat is een zwaar beroep?

Gunstige publieke opinie

Door de beslissingen om de wettelijke pensioenleeftijd te verhogen en de loopbaan- en leeftijdsvoorwaarden voor toegang tot het vervroegd pensioen ‘aan te scherpen’, staat het vraagstuk van de zware beroepen weer centraal in het sociaal overleg. Uit peilingen blijkt dat meer dan 80 % van de bevolking er voorstander van is rekening te houden met de zwaarte van taken bij de vaststelling van de toegangsvoorwaarden tot het pensioen. De vraag is dan hoe we kunnen bepalen wat zware beroepen zijn. Dat is moeilijk, maar niet onmogelijk.

Welke criteria moeten we gebruiken?

Als we naar andere Europese landen kijken, kunnen we niet ontkennen dat de lijst van zware beroepen soms folkloristisch is: stierenvechters in Spanje, (sirtaki)dansers in Griekenland en blaasmuzikanten in Polen. In België vermeldt het rapport van de bemiddelaars Soete en de Callataÿ dat de sociale partners het erover eens zijn dat “de factoren die de zwaarte van taken bepalen objectief, meetbaar, controleerbaar en eenvoudig registreerbaar moeten zijn”.

Er kunnen twee aparte benaderingen toegepast worden: een (directe) benadering op basis van de arbeidsomstandigheden en een (indirecte) benadering op basis van de gevolgen van het beroep voor de gezondheid en sterfte.

Zwaarte van taken op basis van arbeidsomstandigheden

De directe benadering van de arbeidsomstandigheden is de weg die door de regering-Michel I was gevolgd. De sociale partners hadden vier criteria vastgesteld: zware fysieke arbeid, belastende werkorganisatie (ploegendienst, nachtarbeid), verhoogde veiligheidsrisico’s en mentale en emotionele belasting. Er was vastgesteld dat als het beroep aan een (respectievelijk twee, drie) van deze criteria voldeed, de vereiste loopbaanduur voor een vervroegd pensioen met 5 % (respectievelijk 10 %, 15 %) verminderd zou worden. Deze hervorming zit nu in een impasse.

Deze benadering is volgens ons ongeschikt en leidt tot eindeloze discussies over het relatieve gewicht van de verschillende criteria.

Wij stellen daarom een indirecte benadering voor die een shortcut biedt door zich te beperken tot het objectiveren van de gezondheidseffecten van het beroep. Oordelen over de zwaarte van een beroep zonder naar de gezondheidseffecten te kijken, is als oordelen over de kwaliteit van een gerecht zonder het te proeven.

Zwaarte van taken op basis van sterfte

Onze eerste indicator bestaat erin de beroepen met een verhoogd sterfterisico vast te stellen. Concreet gebruiken we een Amerikaanse database die 1.835.072 individuen bevat en hun salaris- en opleidingsniveaus en hun beroepen op het moment van de enquête vermeldt. Op basis hiervan zijn 91 ‘beroepsgroepen’ gevormd. Deze personen zijn gedurende elf jaar gevolgd om hun (eventuele) overlijdensdata te inventariseren. We nemen 160.750 sterfgevallen waar, wat betekent dat 91,24 % van de individuen na afloop van de follow-up nog in leven zijn. Onze resultaten laten zien dat er een substantieel verschil in levensduur bestaat tussen verschillende beroepen op dezelfde leeftijd. Als we bijvoorbeeld de levensverwachting van een 25-jarige man beschouwen, blijkt uit onze resultaten dat kelners, verpleegkundigen, militairen of metaalarbeiders een aanzienlijk kortere levensverwachting hebben (7 jaar minder) dan leerkrachten, ingenieurs of architecten. Men zou kunnen denken dat dit resultaat verband houdt met inkomens- of genderverschillen. Maar als we rekening houden met deze verschillen tussen beroepen, krijgen we dezelfde hiërarchie met het beroep van leerkracht, waarvan de relatieve zwaarte niet is aangetoond.

Zwaarte van taken op basis van de gezondheid

De levensverwachting is niet voldoende om de zwaarte van taken te beoordelen, want de levensverwachting in goede gezondheid (morbiditeit) is eveneens van belang. In tegenstelling tot de sterfte is deze echter moeilijker in kaart te brengen. Wij gebruiken in onze analyse de zelfbeoordeelde gezondheid, die gebaseerd is op de vraag: “Hoe beoordeelt u uw gezondheid?” op een schaal met vijf antwoorden (zeer goed, goed, gemiddeld, slecht en zeer slecht). We gebruiken een Europese database die 43.850 individuen met hun beroep, opleidingsniveau, salaris en zelfbeoordeelde gezondheid bevat. We schatten de kans dat iemand zegt dat hij/zij in goede/zeer goede gezondheid verkeert voor een gegeven beroep (ten opzichte van een referentieberoep), waarbij we rekening houden met het gezondheidseffect van andere factoren, zoals gender, leeftijd, opleidingsniveau, salaris en zelfstandigenstatuut. Uit onze resultaten blijkt bijvoorbeeld dat, in vergelijking met leerkrachten, de kans 41 % kleiner is dat landbouwers en bouwvakkers zeggen dat ze in goede gezondheid verkeren. Voor metaalarbeiders en schoonmakers is die kans 35 % kleiner en voor politieagenten en beveiligingsagenten 20 % kleiner.

Wij moeten er echter op wijzen dat onze resultaten slechts gedeeltelijk zijn, omdat we de zwaarte van bepaalde beroepen niet kunnen onderscheiden bij gebrek aan uitgebreidere en gedetailleerdere gegevens. Onze resultaten zijn verder gebaseerd op Amerikaanse en Europese gegevens, omdat we in dit stadium niet aan de Belgische gegevens konden komen. We doen dus een oproep om deze analyse van de zwaarte van taken voort te zetten op basis van de Belgische gezondheids- en sterftecijfers.

In België zijn de noodzakelijke gegevens voor deze analyse beschikbaar via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. We moeten ook verduidelijken dat de zwaarte in ruimte en tijd varieert en dat de zwaarte-indicatoren opnieuw berekend moeten worden naargelang de situatie en tijd waarin ze worden gebruikt. Tijdens een alarmfase wegens terroristische dreiging is het risico voor politieagenten immers niet hetzelfde als onder normale omstandigheden.

Arno Baurin (UCLouvain)  en Jean Hindriks (UCLouvain en Itinera Institute)

Volledig tekst beschikbaar in Regards économiques, vol 195
reco_195
(442.71 KB) Downloaden