Naar overzicht

Stagflatie: de ontsporing van de jaren 70

Afgezien van oorlogen en grote depressies, is de inflatie op andere momenten bijna altijd minder dan 5% en meestal rond de 2%. Zo introduceren economen graag het hoofdstuk in de cursus macro-economie over inflatie. In België lag de inflatie in april op 8,31 procent. Vanaf september van vorig jaar schreef ik elke maand een column in de krant de Tijd over mijn inschatting dat de centrale bank het inflatieprobleem onderschatte (het zou slechts tijdelijk zijn). “Als ‘prudentieel’ econoom moet ik ook wijzen op een belangrijk risico: ‘Wat als de centraal bankiers zich vergissen’? Aanbodschokken kunnen de prijzen van energie en veel andere ...veel meer verstoren dan men denkt.” (1) Ondertussen wordt er in België een expertengroep voor het koopkrachtprobleem samengesteld met leden waarvan een heel aantal het probleem sterk minimaliseerden of ontkenden. Hoog tijd om te onderzoeken hoe het vorige keer zo ver uit de hand is kunnen lopen.

Olie-embargo

De oliecrisis van 1973 of de eerste oliecrisis begon in oktober 1973 toen de leden van de Organisatie van Arabische olie-exporterende landen onder leiding van Saoedi-Arabië een olie-embargo afkondigden. Het embargo was gericht tegen landen die Israël hadden gesteund tijdens de Jom Kippoeroorlog. In 1974 bedroeg de inflatie 10% en volgens enquêtes van toen vond 81% van de Amerikanen de prijsstijgingen het grootste probleem. De discussie van toen werd gedomineerd door de evolutie van de olieprijzen en de geldcreatie. De inflatie-ontsporing in de jaren 1970 volgde op een decennium waarin de totale geldhoeveelheid tweemaal zo snel was gegroeid als de tien jaar ervoor (2). Dit was mogelijk gemaakt door het loskoppelen van de dollar van het goud door het opschorten van het Bretton Woodsstelsel in 1971. Empirisch onderzoek kwam tot de conclusie dat het de aanbodschok was door de oliecrisis die aan de basis lag van de combinatie van de recessie met hoge inflatie (3). 

Reactie

De eerste reactie van Westerse centrale banken was de rente te verlagen om de groei aan te moedigen. Ze besloten dat inflatie een secundaire zorg was wat voor sommigen zorgwekkend veel lijkt op de reactie van de monetaire autoriteiten tijdens 2021 met de huidige inflatiecrisis. Nochtans wordt sinds decennia gedoceerd dat dit beleid leidde tot een verdieping en verlenging van de negatieve effecten van het embargo. De mens is echter in staat om lessen uit de geschiedenis ook weer te vergeten. De prijsschok zorgde voor grote tekorten op de lopende rekening in olie-importerende economieën. Er werd de zogenaamde petrodollar gecreëerd, waardoor OPEC overtollige fondsen via de kapitaalmarkten naar het Westen kanaliseerden om daar de tekorten op de lopende rekening te financieren. De werking van dit mechanisme vereiste de versoepeling van de kapitaalcontroles in olie-importerende economieën. 

Tot 1974 gold er een verbod voor Amerikaanse burgers om edelmetaal te kopen. Na 31 december 1974 konden Amerikanen zich beschermen tegen monetaire onverantwoordelijkheid door goud te kopen. Banken en detailhandelszaken in de Verenigde Staten bereidden zich van tevoren voor om aan de eisen van beleggers te voldoen. De Sterling National Bank and Trust Company in New York en de First AmTenn Corporation, met bankfilialen in Tennessee, Alabama en het zuiden van Kentucky, bereidden goudstaven voor in maten variërend van één ounce tot veertig ounces. Ze beloofden goudstaven te leveren in "nauwsluitende plastic verpakkingen zodat een goudstaaf of wafel niet gemanipuleerd kon worden voor de levering”. De vrijemarktprijs van goud reageerde op de verwachte vraag door op 30 december 1974 een piek van $ 197,50 te bereiken, een stijging van 75 procent op jaarbasis. Een duidelijk teken van hoge inflatieverwachtingen.

Pijnlijk

De maatschappelijke onrust over de inflatie kon door de Amerikaanse centrale bank niet genegeerd blijven. In 1974 trok die de rente op en zag erop toe dat er strakker kredietbeleid werd gevoerd. Een uitdaging voor beleidsmakers is uitleggen aan het publiek dat het bestrijden van inflatie een zaak is van lange adem. De inflatie bedroeg nog 12% in 1975 om te dalen naar 5% in 1976. Dat een pijnlijk beleid in 1974 voeren geassocieerd kan worden met een afnemende inflatie twee jaar later is iets wat heel moeilijk over te brengen is. Zelfs al moest het forum bestaan waarop een beleidsmaker of dergelijke economische thema's met het publiek zou kunnen spreken. 

Presidentskandidaat Gerald Ford probeerde nochtans de strijd tegen inflatie in te zetten door de politieke campagne met de titel "Whip inflation now". Afgekort WIN uiteraard maar dit werd met grote scepsis ontvangen. Velen droegen de ronde knopen omgekeerd ('NIM') met de stelling "No immediate miracles" waarmee ze wellicht meer kennis vertoonden van de moeizame weg om het inflatiegevaar klein te krijgen. Ford verloor de verkiezingen in 1976 van tegenkandidaat Jimmy Carter. De bevolking leed overigens nog altijd onder koopkrachtverlies. Een inflatie van 5% betekende nog steeds dat het leven duurder werd en was nog steeds een niveau meer dan dubbel zo hoog als gewenst en als gangbaar tien jaar ervoor.

Om het economisch klimaat te schetsen kunnen we gebruik maken van getuigenissen die in enquêtes opgenomen werden. Een gescheiden moeder van twee kinderen in Atlanta verklaarde in de New York Times: "Ik kocht net een huis en de belangrijkste reden was inflatie. Ik was bang dat als ik het nu niet deed, morgen te laat zou zijn. De echtgenote van de politiecommissaris van East Hampton bekende dat ze geld had geleend om naar een pretpark te gaan met haar twee dochters: "We hadden het gevoel dat we het nu moesten doen."  (3)

American Footballssupporter Ron Gordon haalde de media door zijn protest tegen de prijsverhoging van hotdogs op het speelveld San Francisco Giants wat hem lof opleverde van A. Kahn, topadviseur van president Carter. Carter zelf werd echter in de pers belaagd met de vraag of de inflatie niet vooral kwam door het inflatoir beleid van de federale overheid. Om die druk te bezweren ontsloeg de president zijn volledige staf. Johnny Carson van de gelijknamige TV-show stelde dat minister van financiën Blumenthal zijn ontslagpremie ongetwijfeld in Krugerrand gekregen. Het zegt wel iets dat Carson ervan uit kon gaan dat het TV-publiek voldoende vertrouwd zou zijn met de naam van de op dat moment populaire gouden munt. Deze werd intensief gekocht door beleggers als bescherming tegen inflatie. 

Eind juli 1979 stelde president Carter de beruchte Paul Volcker aan als voorzitter van de Amerikaanse centrale bank. De eerste renteverhoging onder Volcker werd echter ontvangen door een opstoot van de goudprijs wat als een motie van wantrouwen werd gezien. De inflatieverwachtingen waren grondig ontspoord. De strijd tegen inflatie zou nog een heel lang vervolg krijgen met de tweede olieprijsschok (5).

(1) Ivan Van de Cloot, Naar koortspiek of fundamentele economische ontregeling?, de Tijd, 28-9-2021

(2) Federal Reserve Bank of St. Louis. "The Great Inflation: A Historical Overview and Lessons Learned." https://research.stlouisfed.org/publications/page1-econ/2012/10/01/the-great-inflation-a-historical-overview-and-lessons-learned/ 

(3) Alan S. Blinder & Jeremy B. Rudd, 2013. "The Supply-Shock Explanation of the Great Stagflation Revisited," NBER Chapters, in: The Great Inflation: The Rebirth of Modern Central Banking, pages 119-175, National Bureau of Economic Research, Inc.

(4) William L. Silber, 2012, Volcker: The Triumph of Persistence, Bloomsbury Press

(5) Michael Corbett, 2013, Oil Shock of 1973–74 | Federal Reserve History, Federal Reserve Bank of Boston