Naar overzicht

Vakbondsdemocratie

De modernisering van de arbeidsmarkt is de Processie van Echternach van de Franse politiek: elke president en zijn regering beginnen eraan om uiteindelijk nergens te eindigen. Zal Emmanuel Macron slagen waar zijn voorgangers Chirac, Sarkozy en Hollande faalden? De kans is groot, niet alleen omwille van de inhoud van de geplande hervorming, maar vooral omwille van de achterliggende politieke tactiek.

Macron werd verkozen op een programma van economische verandering. Hij gaat meteen op doel af en kan dus nog de steun van de kiezers claimen tegen politieke tegenstanders. Verzet in het parlement moet hij alvast niet vrezen. Dankzij een volmachtenwet kan Macron de beoogde hervormingen per ordonnantie decreteren om ze later te laten ratificeren door een parlement waar hij de plak zwaait.

De enige oppositie is dus de straat, in het verleden steevast het toneel van gewelddadig vakbondsprotest. Macron heeft het spel slim gespeeld door breed en intensief op grote en kleine vakbonden in te praten. Hij pakt uit met een knap staaltje verdeel en heers. Centraal in zijn hervorming staat de decentralisering van het sociaal overleg: het bedrijfsniveau zal primeren op de sector. Macron beoogt daarmee meer flexibiliteit, maar zet en passant de Franse vakbondsrealiteit op haar kop.

Oligopolie van vakbonden

Net zoals in België, wordt het sociaal overleg in Frankrijk gedomineerd door een oligopolie van grote vakbonden, zij het naar verhouding met veel minder leden. Door het zwaartepunt van het sociaal overleg naar de bedrijven te verleggen, maakt Macron ruimte voor kleinere vakbonden en zelfs voor directe personeelsdemocratie. Hij paait daarbij met de invoering van een vakbondscheque die vakbonden nieuwe leden kan opleveren. Hij bereikt het doel van flexibilisering met een middel dat nieuwe kansen biedt aan oude en nieuwe vakbonden. Daarmee breekt hij op voorhand elk verenigd vakbondsverzet. Mooi gespeeld.

Decentrale vakbondsdemocratie was eerder al een hefboom voor de arbeidsmarkthervormingen die Italië, Spanje, Portugal en Griekenland na de eurocrisis hebben doorgevoerd. Frankrijk volgt deze trend en trekt een noord-zuid as over continentaal Europa. Ten zuiden verloopt arbeidsmarkthervorming ten koste van het traditionele sociaal overleg, ten noorden steunt de hervorming op dat overleg. Dat was het geval in Scandinavië met de zogenaamde ‘flexizekerheid’, in Duitsland onder kanselier Schröder en in Nederland met het poldermodel.

Flexibiliteit

Ook België heeft inspanningen gedaan om de creatie van werkgelegenheid via arbeidsflexibiliteit te bevorderen. Nog deze zomer zijn nieuwe maatregelen aangekondigd zoals flexijobs en nachtarbeid. Sommige van die hervormingen vergen ook overleg op bedrijfsniveau. Maar België heeft niets veranderd aan de dominantie van gecentraliseerd sociaal overleg. De daarin betrokken vakbonden verzetten zich tegen flexibiliteit en delen ook binnen veel bedrijven de lakens uit.

België wordt een zonderling in Europa. Zoals in Noord-Europa blijven we zweren bij top-down sociaal overleg. Maar zoals in Zuid-Europa zijn precies die overlegstructuren het obstakel voor verandering. Ons rest verandering per wet, met een koterij van bijzondere statuten, zonder veranderingsstroom aan de basis of aan de top. Tenzij die top alsnog het licht ziet, te beginnen bij het vastgeroeste interprofessioneel overleg in de fameuze Groep van Tien, zal duurzame arbeidsmarkthervorming ook bij ons meer lokale vakbondsdemocratie vergen.