Naar overzicht

Koopkracht lijdt onder inflatie als ketchup en tandpasta

De bevolking klaagde de voorbije 20 jaar geregeld steen en been over de inflatie. Bij de invoering van de euro was de ‘gevoelsinflatie’ hoog. Net zoals weerkundigen het over de ‘gevoelstemperatuur’ hebben, spreken economen sindsdien geregeld over de gevoelsinflatie. Die stemt niet per se overeen met de toename van het indexcijfer.

In veel periodes lag de gevoelsinflatie hoger omdat veel courante aankopen forser in prijs waren gestegen. Denk aan het spreekwoordelijke pintje op café en de prijs van een zak frieten. Als tegelijkertijd duurzame goederen een gematigd prijsverloop kennen, ligt de gevoelsinflatie al snel boven de inflatie. De prijsdaling van goederen die niet frequent worden aangekocht dringt veel minder door in de dagelijkse bewustwording.

Vandaag hebben consumenten echter terecht het gevoel dat iets pijnlijks aan de hand is met de koopkracht. We lopen het risico op de samenloop van twee problematische fenomenen. Die kunnen ons een bittere pil voorschotelen. De prijsontwikkeling kan op veel vlakken tegelijk versnellen.

Tot grote ergernis van veel modale verdieners spraken centraal bankiers eerder over de deflatiegevaren dan over de risico’s op prijsstijgingen. De monetaire autoriteiten maakten zich er al sinds de financiële crisis zorgen over dat ze weinig ruimte hadden voor een versoepeling van het geldbeleid omdat de rente al zo laag gebracht was. De voorbije jaren kwam het hen voor dat de inflatie bleef plakken aan de bodem, zelfs in coronatijden. Critici vrezen dat een forse prijsexplosie kan volgen op het lange uitblijven van inflatie, net zoals na lang vruchteloos meppen op de ketchupfles plots een enorme scheut op je bord belandt.

Voor een resem producten lijkt het ketchupscenario zich te realiseren. Uit een rondvraag van De Tijd bleek dat veel bedrijven een prijsstijging van 5 tot 10 procent voorstellen, maar sommigen willen zelfs 25 procent meer aanrekenen.

Planbureau

De vraag is hoe persistent de prijsopstoot is. De Europese Centrale Bank veronderstelt nogal snel dat die tijdelijk is. Maar kan de ECB zich niet vergissen? Inflatie kan als tandpasta zijn. Als ze uit de tube is, krijg je haar er niet altijd weer in. Het Federaal Planbureau voorspelde eind juni dat het indexcijfer in 2021 zou toenemen met 1,5 procent en volgend jaar met 1,7 procent. Nu verwacht het een prijsstijging tot ruim boven 4 procent in december van dit jaar.

De grote schok komt vooral van de energieprijzen. Voor het Planbureau een reden om te denken dat tegen eind volgend jaar de inflatie weer zakt tot 1,2 procent. Maar dat kan een zware onderschatting blijken. Er zijn vandaag wereldwijd veel problemen in de bevoorradingsketen, en die duwen de prijzen hoger. ‘Voor allemaal’, antwoorden grote producenten waarvan je het niet zou verwachten op de vraag voor welke onderdelen of ingrediënten ze bevoorradingsproblemen hebben. Hoe nauwgezeer een expert het domein van de logistiek volgt, hoe minder gerust hij is dat de problemen tegen eind volgend jaar verdwenen zijn.

In veel activiteiten gebeuren de investeringen in capaciteit in transport en logistiek normaal op jaarbasis, maar nu worden ze uitgesmeerd over meerdere jaren. Er zijn ook extra problematische elementen, zoals het feit dat ECB-voorzitster Christine Lagarde toegeeft dat de kosten van huisvesting onvoldoende meewegen in het prijsindexcijfer omdat te weinig lidstaten over consistente statistieken beschikken.

Te veel stimulus

De problemen in de aanvoerketen en de oververhitting die door allerlei kieren en spleten naar boven komt, veranderen als extra inflatierisico’s ook het beleidsdebat. Economen die jaren lang betoogden dat meer macro-economische stimulus nodig is om de economie weg te houden van deflatierisico’s wijzen ineens op het gevaar van te veel stimulus. Dat zou de discussie in eigen land over het relancebeleid moeten inspireren.

Er is nood aan extra investeringen die de veerkracht van onze maatschappij versterken. Dat vereist echter een kritische lezing van wat in allerlei lijstjes met uitgaven circuleert. Veel daarvan zal zichzelf niet terugverdienen, wat het verschuiven van de lasten naar toekomstige generaties betekent. Een ‘expenditure switch’ is meer dan ooit nodig. Perk de lopende consumptie-uitgaven in en creëer via een echte uitgavenomslag ruimte voor kwaliteitsvolle investeringen.