Politieke dissonantie
De psychologie beschrijft cognitieve dissonantie als de spanning die het individu ondervindt wanneer zijn overtuigingen botsen op zijn waarnemingen. De recente Dag van de Arbeid leert ons de immuniteit voor dissonantie van de politieke partijen die klaarblijkelijk in verkiezingstrance verkeren. Oorverdovend was het refrein van dogma’s op verkiezingstestosteron. Hogere lonen en hogere uitkeringen ter linkerzijde. Meer jobs, jobs, jobs ter rechterzijde.
Maar tegelijkertijd kopten alle kranten met de trieste statistiek dat kinderen in België meer kans maken om op te groeien in een gezin waar niemand werkt dan in alle andere landen van de Europese Unie. Ziedaar de dissonantie die menigeen is ontgaan. Als België records aan jobcreatie breekt en tot de wereldtop in sociale uitgaven behoort, hoe komt het dat één op de negen kinderen geen enkele ouder ziet werken? Zijn meer banen en hogere uitkeringen dan wel een oplossing?
We moeten vaststellen dat onze economie banen schept die niet spontaan tot werkgelegenheid leiden bij een deel van de bevolking dat in kans-armoede steekt. We moeten vaststellen dat ons weefsel aan uitkeringen voor datzelfde bevolkingsdeel onvoldoende sociale mobiliteit genereert. Het gaat om lang gekende concentratiefenomenen van achterstelling, bij niet-Europese immigranten, bij laaggeschoolden, in grootsteden, in Wallonië. We beleven arbeidspolarisatie. Driekwart van alle Vlaamse kinderen met Belgische ouders leeft in gezinnen waarin beide ouders werken.
Inzetbaarheid is de sleutel
Het lijkt evident dat we moeten focussen op de probleemgroepen. Arbeidsmarktbeleid gaat dan niet alleen over ‘jobs, jobs, jobs’ maar ook over ‘talent, talent, talent’. Inzetbaarheid is de sleutel. Activering en begeleiding van werklozen doortrekken naar niet-actieven. Meer mobiliteit tussen provincies en regio’s. Degressieve en begrensde werkloosheidsuitkeringen. Lagere drempels door goedkopere en flexibele arbeid.
We kennen die ingrediënten, maar ze worden slechts met mondjesmaat toegediend. Het is niet normaal dat Vlaanderen personeel moet zoeken in Frankrijk, in plaats van in Brussel en Wallonië. Het is evident dat onbeperkte werkloosheidsuitkeringen een deel van dat probleem zijn, net als minimumlonen die te hoog zijn voor laaggeschoolden. Het is nonsensicaal miljarden uit te geven aan banenplannen en dienstencheques om verpleging en poetshulp uit Oost-Europa naar hier te halen.
Kansarmoede en sociale achterstelling zijn niet met uitkeringen te keren. De kleverige bodem van onze samenleving komt maar los door investeringen: in buurten, in veiligheid, in onderwijs, in mobiliteit, in dienstverlening, in opleiding en vorming, in banen. Brede investeringen kunnen veel problemen vermijden, lang voor ze arbeidsmarktproblemen worden. Gerichte investeringen kunnen opgestapelde problemen remediëren. Hogere uitkeringen zullen die problemen draaglijker maken voor de slachtoffers maar ze evenzeer bestendigen voor de samenleving en de economie.
Moderne investeringsstaat
De moderne technologische kennismaatschappij die tegelijkertijd een hyperdiverse immigratienatie is, polariseert de kansen op succes en vooruitgang. Daarom zou de klassieke uitkeringsstaat moeten kantelen richting een moderne investeringsstaat. Minder algemene uitkeringen en meer diensten op maat kunnen het sociaal beleid mobiliseren voor de groepen die dat beleid echt nodig hebben.
De harde werkelijkheid dat een van de meest genereuze welvaartsstaten ter wereld hardnekkige onderlagen kent die intussen al over meerdere generaties verdiepen en verzanden, moet ons choqueren. De uitweg is een progressiever sociaal beleid dat meer besteedt waar het nodig is en meer aan private verzekering laat waar het mogelijk is. Koppel daaraan een dynamische en toegankelijke arbeidsmarkt en je schept een uitweg, misschien niet meer voor de werkarme ouders, maar zeker voor hun kinderen.
Als de politieke dissonantie ook na de verkiezingen aanhoudt, zal het lot van de kinderen voorspelbaar dat van hun ouders reflecteren. Tot uiteindelijk de bom barst.
Weergave van column in Trends, geschreven in eigen naam.
Maar tegelijkertijd kopten alle kranten met de trieste statistiek dat kinderen in België meer kans maken om op te groeien in een gezin waar niemand werkt dan in alle andere landen van de Europese Unie. Ziedaar de dissonantie die menigeen is ontgaan. Als België records aan jobcreatie breekt en tot de wereldtop in sociale uitgaven behoort, hoe komt het dat één op de negen kinderen geen enkele ouder ziet werken? Zijn meer banen en hogere uitkeringen dan wel een oplossing?
We moeten vaststellen dat onze economie banen schept die niet spontaan tot werkgelegenheid leiden bij een deel van de bevolking dat in kans-armoede steekt. We moeten vaststellen dat ons weefsel aan uitkeringen voor datzelfde bevolkingsdeel onvoldoende sociale mobiliteit genereert. Het gaat om lang gekende concentratiefenomenen van achterstelling, bij niet-Europese immigranten, bij laaggeschoolden, in grootsteden, in Wallonië. We beleven arbeidspolarisatie. Driekwart van alle Vlaamse kinderen met Belgische ouders leeft in gezinnen waarin beide ouders werken.
Inzetbaarheid is de sleutel
Het lijkt evident dat we moeten focussen op de probleemgroepen. Arbeidsmarktbeleid gaat dan niet alleen over ‘jobs, jobs, jobs’ maar ook over ‘talent, talent, talent’. Inzetbaarheid is de sleutel. Activering en begeleiding van werklozen doortrekken naar niet-actieven. Meer mobiliteit tussen provincies en regio’s. Degressieve en begrensde werkloosheidsuitkeringen. Lagere drempels door goedkopere en flexibele arbeid.
We kennen die ingrediënten, maar ze worden slechts met mondjesmaat toegediend. Het is niet normaal dat Vlaanderen personeel moet zoeken in Frankrijk, in plaats van in Brussel en Wallonië. Het is evident dat onbeperkte werkloosheidsuitkeringen een deel van dat probleem zijn, net als minimumlonen die te hoog zijn voor laaggeschoolden. Het is nonsensicaal miljarden uit te geven aan banenplannen en dienstencheques om verpleging en poetshulp uit Oost-Europa naar hier te halen.
Kansarmoede en sociale achterstelling zijn niet met uitkeringen te keren. De kleverige bodem van onze samenleving komt maar los door investeringen: in buurten, in veiligheid, in onderwijs, in mobiliteit, in dienstverlening, in opleiding en vorming, in banen. Brede investeringen kunnen veel problemen vermijden, lang voor ze arbeidsmarktproblemen worden. Gerichte investeringen kunnen opgestapelde problemen remediëren. Hogere uitkeringen zullen die problemen draaglijker maken voor de slachtoffers maar ze evenzeer bestendigen voor de samenleving en de economie.
Moderne investeringsstaat
De moderne technologische kennismaatschappij die tegelijkertijd een hyperdiverse immigratienatie is, polariseert de kansen op succes en vooruitgang. Daarom zou de klassieke uitkeringsstaat moeten kantelen richting een moderne investeringsstaat. Minder algemene uitkeringen en meer diensten op maat kunnen het sociaal beleid mobiliseren voor de groepen die dat beleid echt nodig hebben.
De harde werkelijkheid dat een van de meest genereuze welvaartsstaten ter wereld hardnekkige onderlagen kent die intussen al over meerdere generaties verdiepen en verzanden, moet ons choqueren. De uitweg is een progressiever sociaal beleid dat meer besteedt waar het nodig is en meer aan private verzekering laat waar het mogelijk is. Koppel daaraan een dynamische en toegankelijke arbeidsmarkt en je schept een uitweg, misschien niet meer voor de werkarme ouders, maar zeker voor hun kinderen.
Als de politieke dissonantie ook na de verkiezingen aanhoudt, zal het lot van de kinderen voorspelbaar dat van hun ouders reflecteren. Tot uiteindelijk de bom barst.
Weergave van column in Trends, geschreven in eigen naam.