Naar overzicht

Financiering van de Pensioenen: staat het land op de rand van het bankroet?

Behalve de stabilisering van zijn overheidsschuld is de ware uitdaging voor ons land de financiering van de pensioenen en de gezondheidszorg. Dit probleem werd lang miskend en onderbelicht wegens het ontbreken van een correcte staatscomptabiliteit. In tegenstelling tot een private onderneming registreert de Staat slechts de stromen van inkomsten en uitgaven, zonder het bedrag te ramen van de schulden die voortvloeien uit gesloten verbintenissen.



Tijdens de laatste decennia hebben verschillende werkgroepen de overheidsinstanties gewaarschuwd voor het dreigende onevenwicht. Jammer genoeg heeft het land steeds andere aandachtspunten gehad en heeft het nooit een ernstige analyse van de situatie gemaakt. De waarschuwingen die een expertengroep met aandrang heeft gegeven in een verslag over de financiering van de pensioenen, had als enig concreet resultaat dat de conclusies van het verslag werden uitgesteld! Dit is spijtig, des te meer daar dit de experten aan de kant schuift die zich hadden ingezet voor deze vroegtijdig afgebroken oefening. Er moeten dus andere stemmen aan het woord komen.



We kunnen niet langer het financiële schuldig verzuim onder de ogen blijven zien dat we stelselmatig aan de dag hebben gelegd. De kosten voor de pensioenen nemen immers pijlsnel toe onder invloed van twee verschijnselen: de babyboomers en de vrouwen die de pensioenleeftijd bereiken en de toenemende levensverwachting. In 50 jaar tijd is de gemiddelde duur van een pensioen van 8 naar 20 jaar gestegen. Gepaard gaand met een vervroegd vertrek uit het beroepsleven zet dit in de praktijk de groei van de toekomstige generaties op de helling die niet in staat zullen zijn de kosten voor verschillende generaties te dragen. Door de crisis van 2008 moeten we sneller dan verwacht de confrontatie met deze realiteit aangaan.



Om de uitdagingen te kunnen inschatten moeten we ons buigen over de cijfers, zonder ons te verbergen achter zelfgenoegzaamheid en uitvluchten. De kosten van de vergrijzing (voornamelijk de pensioenen en de gezondheidszorg) stemmen overeen met 26 % van het BNP. Dit cijfer zal in 2060 tot 31 % van het BNP oplopen, of een derde van de toegevoegde waarde gecreëerd door het particuliere bedrijfsleven. Deze toename is voornamelijk te wijten aan de pensioenen waarvan de kosten van 11 naar 15 % van het BNP zullen stijgen tussen 2014 en 2060, met een sterke versnelling in de vijftien komende jaren. De globale kostprijs uitgedrukt in de euro van 2014 van de pensioenen (tot in 2060) zal zowat 1.500 miljard euro bedragen, of drie keer het BNP of ongeveer 45 keer de totale opbrengsten van de personenbelasting. Wij zullen dus 45 jaar belastingen moeten betalen om 45 jaar pensioenen te betalen. Dit is ronduit verbijsterend.



Een inkrimpende beroepsbevolking kan niet het hoofd bieden aan deze toenemende kosten voor de niet-werkende bevolking. Ter illustratie, de populatie in beroepsactieve leeftijd (tussen 25 en 65 jaar) zal minder dan de helft van de Belgische bevolking vertegenwoordigen in 2050. Men kan echter niet uitsluitend de bijdragen van de actieve werknemers verhogen om de verwachte vergrijzing van de bevolking te financieren, zoals men zich niet kan beperken tot het overdragen van diezelfde kosten voor de vergrijzing op de gepensioneerden door hun pensioenen te verlagen.



Voor het overige beperkt het vraagstuk zich niet tot de billijkheid tussen generaties maar ook binnen generaties. Met andere woorden de billijkheid moet niet enkel verzekerd zijn tussen de verschillende generaties, maar ook binnen dezelfde generaties. Bovendien zijn ook de verarming van bepaalde categorieën van ouderen en de inkomensverschillen tussen gepensioneerden een belangrijk thema. Het studieniveau, de professionele aanpasbaarheid aan de arbeidsmarkt, het soort gezin, het aantal kinderen en de levensverwachting leiden ook tot ongelijkheden.



Het is dus onmogelijk de financiering van de pensioenen op te lossen zonder de parameters van de fiscaliteit en de sociale zekerheid aan te passen. Zo moet men ook een geheel aan gezamenlijk te activeren maatregelen treffen. Het is met andere woorden aangewezen een evenwicht tussen generaties te vinden, zoals wordt voorgesteld door de Amerikaanse econoom Robert Musgrave. Hij stelt dat het inkomen van actieve werknemers en van gepensioneerden stabiel moet blijven, ervan uitgaand dat de huidige toestand maatschappelijk ‘rechtvaardig’ zou zijn. Om dit evenwicht van Musgrave te bewaren dient men tegelijkertijd de bijdragen van actieve werknemers te verhogen en de pensioenen van de inactieve werknemers te verlagen. Men dient dus voortdurend een evenwicht na te streven van een immense pendule doorheen de tijd door de bijdragen en de pensioenen simultaan bij te sturen.



Concreet betekent dit dat deze doelstelling moet leiden tot een grotere inzetbaarheid van de jongeren, een verlenging van het beroepsleven en een toename van de activiteitsgraad van oudere werknemers, en dit zeker in België. Voor het overige lijkt het dat als iedereen tot de leeftijd van 65 jaar werkt de financiering van de pensioenen in evenwicht zou zijn. Praktisch gezien kan men gezamenlijk vier maatregelen overwegen: een progressieve toename van de sociale bijdragen (met 3 % voornamelijk door te voeren vanaf 2030), een beheersing van de pensioenen (die de vorm kan aannemen van het niet toepassen van de indexering van de hoogste pensioenen), een alternatieve financiering van de pensioenen via bepaalde belastingen zoals de BTW, en een vergroting van de activiteitsgraad van oudere personen. Deze laatste hefboom is de meest doeltreffende, maar de meest riskante. Conjuncturele en technologische omwentelingen en de verdwijning van competenties ondermijnen deels deze oriëntatie.



Naast deze pistes zijn er andere opties denkbaar, zoals de convergentie van de pensioenen tot een universele uitkering. Men kan zich ook inbeelden dat de bijdragen gefiscaliseerd worden, m.a.w. onderworpen aan dezelfde progressiviteit als de beroepsinkomsten, veeleer dan een proportie van de inkomsten. Dit is het principe van een Veralgemeende Sociale Bijdrage. Het zou neerkomen op de fiscalisering van de sociale zekerheid die vandaag is gebaseerd op een verzekeringsprincipe. De grens tussen de fiscaliteit en de sociale zekerheid wordt echter al met de voeten getreden: de sociale prestaties vertegenwoordigen zowat 50 % van de staatsuitgaven, terwijl de sociale bijdragen maar voor 30 % bijdragen aan de overheidsinkomsten. Het verschil wordt ingedekt door verschillende belastingen. Men dient ook te denken aan de parallelle ontwikkeling van een pensioenstelsel met kapitalisering (van het type pensioensparen) dat tijdens de volgende decennia in voege zou treden met meer voordelen voor de jonge werknemers.



Het pensioenprobleem oplossen betekent een maatschappelijke verplichting en een solidariteitsengagement nakomen. Maar dit probleem oplossen via een vaag uitstel van oplossingen is een grote beleidsmatige fout. Er is niet één enkele piste van een definitieve regeling voor de financiering van de pensioenen, zodat het belangrijk is de projectie opnieuw te bekijken vanuit het perspectief van een sociaal en fiscaal contract. Enkel op deze manier gaat het land niet ten onder gaan onder de druk van zijn verbintenissen. Zonder strategische intelligentie en visie zou het land immers op een faillissement kunnen afstevenen.