Naar overzicht

Wie neemt de leiding in de strijd tegen radicalisering en terrorisme?

De regeringsvorming is het ideale moment om deze knoop te ontwarren



De succesvolle opmars van de Islamitische Staat (IS) in Syrië en Irak werkt wereldwijd als een magneet op would-be jihadi's. Dankzij een goed geoliede propagandamachine, het kalifaatverhaal en de makkelijke bereikbaarheid van de Levant kan IS breder rekruteren dan zijn voorganger al-Qaida en concurrerende milities op het terrein. In de afgelopen dagen zag Didier Reynders het aantal Syriëgangers toenemen en uitte Bart De Wever zijn angst voor een nog sterkere toename van het aantal Syriëstrijders uit zijn stad. Zowel de verwachtingen van een aantal lege schoolbanken bij het begin van dit schooljaar en de vrees voor het potentiële gevaar dat uitgaat van teruggekeerde Syriëgangers zijn terecht. Toch zien wij enkele ongelukkige evoluties: men vergeet dat het rekruteringspotentieel zijn grenzen kent, er wordt eenzijdig gefocust op moslimradicalisering, het gevaar van teruggekeerde Syriëstrijders wordt niet correct ingeschat en preventie krijgt nog niet de plaats die het verdient in een performant strafrechtelijk beleid.



Vooreerst is lang niet iedereen even gevoelig voor de blootstelling aan extremistische boodschappen via het internet. Het zijn vooral diegenen met een lage mate van zelfbeheersing en een hoge normatieve tolerantie voor geweld die echt gevoelig zijn. Die groep is niet onuitputtelijk groot. Bovendien blijkt uit ons onderzoek dat er een groot verschil is tussen passieve en actieve blootstelling. Filmpjes op het internet of extremistische preken bijwonen in bepaalde chatrooms vormen katalysatoren voor diegenen die reeds in een ver stadium gevorderd zijn. Bijgevolg moet aandacht voor de rol van internet in contraterreurbeleid niet overdreven worden. Uit Scandinavische studies blijkt dat dit niet volstaat.



Twee sporen



Vervolgens gaat het vandaag de dag in hoofdzaak om moslimradicalisering. Dit werkt bewustzijnsvernauwing in de hand: de aandacht voor andere uitingsvormen van radicalisering en extremisme verdwijnt. Nochtans zijn de risico- en beschermingsfactoren voor de tolerantie van geweld gepleegd door religieuze groeperingen, extreemrechtse of extreemlinkse groeperingen en straatgroepjes (jeugdbendes) vaak dezelfde. In Groot-Brittannië, Duitsland en Zweden ontpopt zich op dit moment een duidelijke 'twee-sporen-radicalisering': extreemrechtse radicalisering van gemarginaliseerde jongeren en moslimradicalisering gaan hand in hand. Een scenario dat ook in ons land niet ondenkbaar is.



Een derde element betreft het gevaar dat zou kunnen uitgaan van teruggekeerde Syriëgangers. Uit onderzoek van de Noorse politieveiligheidsdienst PST blijkt dat de meeste jongeren die naar Syrië vertrekken gewoonweg niet terugkeren. De meeste Europese terrorisme-onderzoekers lijken trouwens te menen dat de kans dat terugkeerders in de georganiseerde criminaliteit terechtkomen veel reëler is dan de kans dat ze aanslagen zouden plegen. Europa wordt veeleer gezien als een financieringsbron voor de heilige oorlog. Zolang de NAVO-lidstaten geen rechtstreekse militaire bedreiging vormen voor IS en aanverwanten op het terrein, is de kans klein dat Europese jihadisten op terreurmissies in de herkomstlanden worden gestuurd.



Men blijkt het moeilijk te hebben richting te geven aan het radicaliseringsbeleid. Getuige hiervan is de beleidsreflex om haast uitsluitend in te zetten op verhoogde politionele situationele doelwitpreventie. Nochtans is dit geen kosteneffectieve oplossing op lange termijn. Het is van het grootste belang dat er naast controle minstens evenveel aandacht is voor algemene preventie, en (onderzoek naar) de mechanismen die het proces in gang zetten en hervalpreventie.



Rol voor onderwijs



Algemene preventie is preventie buiten het strafrechtelijk apparaat om. Essentieel is hier om jongeren op een zo jong mogelijke



leeftijd weerbaar te maken tegen geweld en radicalisering. Hier is duidelijk een rol weggelegd voor het onderwijs maar ook voor het verenigingsleven. De meeste studies wijzen uit dat men geweld als gedragsalternatief moet zien - en dus moreel moet accepteren - vooraleer men politiek of religieus geweld gaat plegen. Een vruchtbare aanpak moet ook gericht zijn op het aanpakken van achterliggende mechanismen. Bij politiek en religieus extremisme is het zogenaamde system blaming enorm belangrijk: al dan niet gepercipieerde discriminatie, gevoelens van miskenning alsook het gevoel dat de zogenaamde eigen groep tekort wordt gedaan, kunnen langzaam maar zeker doorwerken op de morele normvervaging - wat op zijn beurt kan leiden tot de morele steun voor het gebruik van geweld door extremistische groeperingen. Ronselaars spelen hier meesterlijk op in. Wat hervalpreventie betreft komen we helaas tot de pijnlijke vaststelling dat hier nauwelijks aandacht voor is in de Europese landen. Aangezien gewelddadig extremisme het gevolg is van indoctrinatie, is de kans op herval reëel en zou er dus van overheidswege veel meer moeten gebeuren om recidive te voorkomen. Contextspecifieke deradicaliseringsprogramma's moeten inzetten op dialoog waarvoor gespecialiseerde trainingen vereist zijn.



Voor een goed strafrechtelijk beleid dat een evenwicht vindt tussen controle en preventie dienen overheden en lokale actoren samen te werken. Iemand zal de regie dienen te nemen in de strijd tegen de inheemse radicalisering en het internationaal terrorisme. Geen beter momentum dan de regeringsvorming om deze knoop te ontwarren.



Lieven Pauwels is professor in de criminologie en directeur van de onderzoeksgroep Sociale Veiligheidsanalyse van de Ugent. Bilal Benyaich is senior fellow aan het Itinera Institute.