Sommige energiebesparingen betalen zichzelf terug, maar dit geldt niet tot in het oneindige
Om een klimaatramp te vermijden, maken we onze woningen steeds zuiniger. Aanvankelijk klinkt dit als een schitterend idee. Naast transport, industrie en landbouw hebben gebouwen immers een enorm aandeel in ons totale energieverbruik. Zo goed mogelijk isoleren is de boodschap. Zo verbruiken we minder energie en verlagen we de uitstoot. De wetgeving rond ons energieverbruik wordt dan ook steeds strenger: wie vandaag aan een nieuwbouwproject begint wordt verplicht om een extreem energiezuinige woning te plaatsen. Hetzelfde geldt, in mindere mate, voor wie een grootschalige renovatie van een bestaande woning uitvoert. Zo'n verplichtingen zijn prima zolang de kosten van energiebesparing de baten kunnen verantwoorden, maar kan je hier te ver in gaan?
Wie een citroen uitperst, krijgt eerst veel sap voor een beperkte inspanning, maar moet daarna steeds harder werken om er nog een laatste druppel uit te krijgen. Zo gaat het ook bij het energiezuiniger maken van gebouwen. We hoeven niet te twijfelen aan het nut van elementaire ingrepen, zoals het isoleren van een dak of het plaatsen van dubbel glas. Die realiseren heel wat energiebesparing voor een beperkte kost. Maar wie de steeds strengere reglementering rond energiezuinigheid wil respecteren moet daar alsmaar zwaardere inspanningen voor doen.
Sommige energiebesparingen betalen zichzelf terug, maar dit geldt niet tot in het oneindige.
Tientallen centimeters isolatie in elke uithoek van de woning, driedubbel glas en een gesofisticeerd zonneweringssysteem. Dat laatste is steeds vaker nodig omdat een extreem geïsoleerde woning - zoals een thermoskan - ook in de zomer zijn warmte vasthoudt. De zon buiten houden, zeker in weken waarin hitterecords verbroken worden, is dan een absolute noodzaak, met een bijkomende kost. Vanaf een bepaald punt moet je de vraag stellen of de baten van een bijkomende druppel sap de kosten van het uitpersen nog kunnen verantwoorden. De slogan 'de goedkoopste energie is de energie die je niet verbruikt' wordt vaak herhaald door voorstanders van alsmaar verregaandere energiebesparing. Maar terwijl het klopt dat sommige energiebesparingen zichzelf terugbetalen, geldt dit niet tot in het oneindige. Om te bepalen hoe ver je hierin gaat, is het belangrijk om opnieuw stil te staan bij de finale doelstelling.
Eén doel, twee middelen
Het klimaat geeft niet om ons energieverbruik, enkel om onze uitstoot. De doelstelling van elk type klimaatbeleid in de gebouwensector moet dan ook het reduceren van die uitstoot zijn, en dat aan een zo laag mogelijke kost. Een lager energieverbruik is dan slechts één kaart die uitgespeeld kan worden. Zolang je energiebron fossiel is, zal je uitstoot dalen naarmate je minder verbruikt. Maar een switch naar hernieuwbare energie verlaagt ook de uitstoot van je gebouw, zelfs als je evenveel energie blijft verbruiken. Het vergroenen van het energieaanbod is dus een minstens even krachtige strategie om de uitstoot te verlagen. De twee opties, besparen op de vraag en vergroening van het aanbod, moeten met elkaar afgewogen worden.
Momenteel overheerst de besparingsoptie in de energiewetgeving voor gebouwen. Dat merk je in de eerste plaats aan de belangrijkste verplichting waaraan voldaan moet worden bij nieuwbouw en renovatie: het behalen van een minimale energiezuinigheidsscore, niet het behalen van een minimale uitstoot. Zo krijgen gas en olie nog steeds vrij spel als verwarmingsbrandstoffen, zolang je de hoeveelheid die je verbrandt maar wat aan banden legt. Ondertussen blijven hernieuwbare verwarmingsalternatieven onderbenut, zoals geothermie, warmtepompen, zonneboilers en groene warmtenetten. Zij bieden nochtans de enige overstap naar echte duurzaamheid, in tegenstelling tot gas en olie. De beleidsmaker lijkt ervan uit te gaan dat steeds extremere energiezuinigheid opleggen altijd een 'no regret' optie is, alsof je er nooit te veel (publieke) middelen aan kan uitgeven. Maar vanaf een bepaald punt brengt het meer op om een bijkomende euro aan vergroening uit te geven dan aan besparing.
Optimaal evenwicht zoeken
De beleidsmaker moet op zoek naar het optimale evenwicht tussen energiezuinigheid en vergroening, want beiden kunnen disproportionele kosten uitlokken wanneer er te eenzijdig op ingezet wordt. Dat vormt echter een enorme uitdaging want het complexe energiesysteem van de toekomst ligt vol valkuilen. Neem bijvoorbeeld de uitbouw van groene warmtenetten, die warmte via een netwerk van waterleidingen naar de gebouwen in een hele buurt brengen. De uitbouw van zulke netten gaat gepaard met een aanzienlijke kost. Wanneer alle aangesloten gebouwen zo zuinig zijn dat ze nog amper warmte nodig hebben, geraakt het warmtenet niet terugbetaald op een aanvaardbare termijn. Te verregaande energiezuinigheid kan in dergelijke situatie de vergroening dus tegenwerken. Anderzijds kan ook een te eenzijdige vergroening voor problemen zorgen, bijvoorbeeld wanneer je zonnepanelen en warmtepompen in elke moderne woning zou installeren. De lokale stroomnetten van vandaag zijn niet voorzien op de bijkomende belasting die dat zou veroorzaken. Kabels blootleggen en vervangen is mogelijk, maar traag en ook bijzonder duur. De beleidsmaker moet dus sturen richting de optimale mix van ingrepen, en dat op alle niveaus. Van de individuele woning, tot de wijk en de stad, tot het Belgische en zelfs het Europese niveau. Voor zulke sturing is in de eerste plaats een grondige en continue analyse nodig, door samenwerkende experten uit uiteenlopende domeinen. De overheid neemt al wat stapjes in die richting, maar niet op de schaal die nodig is voor een succesvolle en kostenefficiënte transitie.
Dure inschattingsfouten vermijden
We moeten in de komende decennia miljarden investeren om de uitstoot van het volledige gebouwenpark tot bijna nul te verlagen, dit werd nogmaals bevestigd in een recent rapport van de SERV. Om van dergelijke monsterinvesteringen een succesverhaal te maken, moet elke euro dan wel maximaal bijdragen aan het doel van uitstootvermindering. Daarvoor moeten we op zoek naar het meest kostenefficiënte evenwicht tussen de verschillende opties om het gebouwenpark aan te passen, hoe complex die opdracht ook is. We weten uit het verleden dat foute beleidskeuzes een enorm kostenplaatje kunnen hebben, denk maar aan de oversubsidiëring van zonnepanelen. We kunnen de valkuilen vermijden, maar enkel mits een extra investering in onderzoek en expertise. Als zo'n investering een miljardenfout kan helpen vermijden, betaalt ze zichzelf honderdmaal terug.