Naar overzicht

Slechte Belgische gelijkheid

Driewerf hoera: België is zowat het enige westerse land waar de inkomensongelijkheid amper toeneemt! Dat meldt nieuw onderzoek van experts aan de Universiteit Antwerpen, dat in dezelfde lijn ligt als eerder Leuvens onderzoek over toplonen. In de media werd prompt de lof gestoken over de nivellerende rol van sociaal overleg in loonvorming. Dank u vakbonden, voor dit paradijs van gelijkheid.

Ik wil wel. Maar laten we toch even wat perspectief brengen. Onderzoek naar inkomensongelijkheid botst op het gegeven dat Belgische grootverdieners vaak via managementvennootschappen werken. Hun inkomen is dan vennootschapswinst en staat gewoon niet in de ongelijkheidsstatistieken. Dan is het niet moeilijk dat topverdieners daarin amper te spotten zijn.

De maatstaf van ongelijkheidsmeting is het gezin. Ongelijkheid vertaalt dus de economische positie van gezinnen: of gezinsleden werken, of gezinnen tweeverdieners kennen, of oudere gezinsleden actief zijn, of jongeren aan de bak komen. Welnu, op elk vlak kampt België met een achterstand in economische participatie en een overdaad aan uitkeringen. Minder inkomensongelijkheid kan dus ook het gevolg zijn van te weinig inkomens en te veel afhankelijkheid. Die nivellering is ronduit slecht.

Te weinig private banen

Met andere woorden: je kan geen waardeoordeel vormen over ongelijkheidscijfers zonder te weten welke oorzaken achter de cijfers schuilen. België kent bijvoorbeeld een stuk minder private werkgelegenheid dan andere Europese landen. De publieke sector weegt hier zwaarder door en de publieke sector kent weinig loonspanning tussen de basis en de top. Moeten we onszelf feliciteren met te weinig private banen die rechtstreeks meerwaarde en belastingen opleveren?

Kijk naar de topverdieners in het bedrijfsleven. Niet het sociaal overleg, maar de bedrijfsgrootte en het bedrijfsresultaat bepalen hun parcours. Als de inkomens van managers in België minder snel groeien dan elders, dan is dat ook omdat België minder grote en minder winstgevende multinationals heeft. Als KMO-land kent België evident minder inkomenspolarisatie dan de thuislanden van de kampioenenbedrijven van de globalisering. Daar moeten we niet blij om zijn: dat moet ons zorgen baren.

België kent totale centralisering van loonoverleg dat zowel minimumlonen als maximumlonen – de fameuze ‘loonnormen’ – combineert. Dat daarmee algemeen de rem staat op loonverschillen, hoeft weinig betoog. Maar is dat wel wenselijk? Hoge minimumlonen betekenen hoge drempels voor zwakke werkwilligen op de arbeidsmarkt. België beschermt de insiders met een goede baan, maar ten koste van kansen voor outsiders. Minder loonongelijkheid draagt hier bij tot lage mobiliteit voor bijvoorbeeld achtergestelde immigranten. Ik heb liever meer gelijkheid van kansen dan van lonen.

Economische dynamiek

Het kleine België kent ook grote verschillen tussen de regio’s, zowel in productiviteit als in werkgelegenheid. In een normaal spel van vraag en aanbod zouden Wallonië en Brussel lagere minimumlonen kennen. Dat zou hun economische heropleving steunen en de Vlaamse economie meer werkwilligen opleveren. Het sociaal overleg fixeert daarentegen dezelfde minimumlonen voor heel het land. Daarmee wordt de economische dynamiek in alle regio’s afgeremd. Niet te bejubelen, maar te beklagen.

In een gezonde economie reflecteren de lonen de productiviteit van de arbeid. In België leiden centraal loonoverleg en automatische loonsverhogingen, waaronder de fameuze index, tot een kloof tussen de loonontwikkeling en de productiviteitsgroei. Als dat de loongelijkheid voedt, gaat het wel ten koste van competitiviteit en investeringspotentieel voor toekomstige welvaart. Geen voordeel maar een nadeel.

Minder inkomen naar verdienste

In de normale wereld dienen vakbonden om te herverdelen tussen de werkgever en zijn werknemers. In België dienen ze ook om te herverdelen tussen werknemers. Gestandaardiseerde loonontwikkeling, via indexering en barema’s, betekent dat minder dan een derde van alle Belgische werknemers deels op persoonlijke prestatie wordt betaald: het laagste percentage van de Europese Unie. Minder ongelijkheid betekent dan minder inkomen naar verdienste. Noem mij Marxistisch, maar ik vind dat werknemers volgens hun inspanning mogen beloond worden.

De moraal van het Belgische ongelijkheidsverhaal is dat we te weinig goede ongelijkheid van succes en merite kennen, en te veel slechte gelijkheid van nivellering en uitsluiting. Ik teken liever voor het omgekeerde.

Weergave van column in Trends, geschreven in eigen naam.