Naar overzicht

Na Parijs kan Europa niet meer verder met een te troebel en te complex klimaatbeleid

De impact van de keuze voor maximaal 1,5 graden opwarming op het Europees klimaatbeleid moet nog worden uit- geklaard. Het is te verwachten dat de Europese doelstelling bijgesteld wordt: een vermindering van de uitstoot met minimaal 50 procent tegen 2030. De vraag is dan of het wankele systeem van emissiehandel niet op de schop moet.

Heeft de klimaattop in Parijs een muis gebaard? Voor de COP21 bleek al dat de ingediende nationale klimaatplannen ruim onvoldoende waren om de ambitieuze doelstelling van maximaal 2 graden opwarming te halen. Volgens het VN-klimaatbureau UNFCCC zouden de nationale engagementen 'avant Paris' leiden tot een globale uitstoot van 55 gigaton tegen 2030. Uiteindelijk kwam aan het einde van COP21 een intentieakkoord tot stand om te streven naar een temperatuur- stijging van maximaal 1,5 graden. Dat komt neer op een uitstoot van 40 gigaton tegen 2030. Je kan dat vergelijken met een renner die in de kleinere wedstrijden in juni uit de wielen wordt gereden en dan mikt op het podium van de Tour in juli.

De doelstelling van 1,5 graden is zowat het enige getal in het klimaatakkoord. Een slimme zet, want een akkoord met bindende nationale reductiedoelstellingen bleek in het verleden niet haalbaar. Voor beleidsmakers telt niet het ijkpunt van 1,5 graden, maar de vertaling daarvan in nationale reductiedoelstellingen en in internationale mechanismen om 'carbon sinks', zoals bossen, te beschermen en uit te breiden.

Met de keuze voor 1,5 graden zullen klimaatmodellen finaal bepalen welke inspanningen tegen 2030 en daarna nodig zijn. Klimaatmodellen pogen een extreem complexe realiteit te vereenvoudigen. De output van klimaatmodellen is voorlopig niet altijd even overtuigend.

De academici John Fyfe, Nathan Gillett en Francis Zwiers vergeleken recentelijk in Nature Climate Change de voorspellingen van de beste klimaatmodellen van de afgelopen 20 jaar met de werkelijke evolutie van de globale temperatuur tussen 1990 en 2010. Daaruit bleek dat de werkelijke temperatuurtoename de helft lager uitviel dan de voorspelde temperatuurklim. Intussen zijn de klimaatmodellen sterk verbeterd, maar we gaan hun accuraatheid pas achteraf kunnen evalueren.

 

"Het internationale klimaatbeleid dateert van 1992 en kampt al bijna 25 jaar met vier fundamentele marktfalingen"


 

Na de complexe simulatie van het noodzakelijke emissietraject naar 1,5 graden volgt de veel moeilijkere discussie over de 'faire' verdeling van de collectieve inspanningen tussen ontwikkelde en andere economieën. En het moet allemaal snel gaan, want ambitieuze nationale klimaatplannen - in functie van die 1,5 graden - worden al tegen 2020 verwacht.

Snel is niet altijd optimaal. Het internationale klimaatbeleid dateert van 1992 en kampt al bijna 25 jaar met vier fundamentele marktfalingen. Eén, zonder een prijs op CO2 blijft elk beleid voluntaristisch. Het is zeer duur om CO2-emissies omlaag te subsidiëren, terwijl een prijs op CO2 ook fiscale ontvangsten genereert.

Twee, een radicale energietransitie is niet mogelijk zonder grote investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) om betere energietechnologieën voor te bereiden. En investeren in O&O rendeert vooral op middellange en lange termijn.

Drie, alle subsidies ten voordele van fossiele energie moeten verdwijnen. De jaarlijkse directe fossiele subsidies lopen op tot meer dan 550 miljard dollar, terwijl daarnaast ook de externe kosten van fossiele brandstoffen onvoldoende worden doorgerekend in de prijs. Het uitdoven van deze subsidies laat toe om ambitieuze O&O-doelstellingen te financieren.

Vier, de belangrijkste 'carbon sinks' - natuurlijke opslagplaatsen van CO2 - van onze planeet zijn collectieve publieke goederen en moeten globaal beschermd worden via financiële mechanismen. Het akkoord van Parijs biedt alleen een begin van oplossing voor dat laatste pijnpunt.

Europa


Voor Europa moet de impact van de 1,5 gradendoelstelling op het Europese klimaatbeleid nog uitgeklaard worden. Zo streeft het Europese klimaatbeleid na 2020 naar een vermindering van de uitstoot met 40 procent tegen 2030. Enkele lidstaten suggereerden in 2014 om verder te willen gaan, mits een sterk akkoord in Parijs. Nu het zover is, kunnen we verwachten dat de Europese reductiedoelstelling bijgesteld zal worden naar minimaal 50 procent tegen 2030.

Dat heeft grote gevolgen voor alle lidstaten, maar ook voor het Europese klimaatinstrumentarium. Het wankele Europese systeem van emissiehandel (ETS) is de ruggengraat van het Europese klimaat- beleid en dekt ongeveer 50 procent van de CO2-uitstoot in de EU.

Door een resem systeemfouten in het Europese klimaatbeleid - interactie tussen het '20/20/20'-pakket en ETS, een emissieplafond dat geen rekening houdt met de conjunctuur en de hoge instroom van internationale CO2-credits - is er een massale overallocatie van emissierechten, met een lage CO2-prijs als gevolg.

Na Parijs kan Europa niet meer vasthouden aan een te troebel en te complex klimaatbeleid. Een radicale beleidscorrectie - eventueel zonder ETS maar met een CO2-taks- mag geen taboe meer zijn. Want Europa moet de jonge internationale coalitie inspireren. We mogen dat niet overlaten aan politici en bureaucraten.

Al lang pleiten veel CEO's - zelfs van oliebedrijven - en industriële federaties voor de in voering van een globale CO2-heffing. Vandaag zijn fossiele brandstoffen goedkoop en dankzij Parijs is er een unieke kans voor een mondiale coalitie voor een globale en transparante CO2-prijs.

De nieuwe fiscale ontvangsten laten toe O&O-programma's en klimaatadaptatie in ontwikkelingslanden te financieren. De coalitie kan beginnen binnen de G8 of de G20 om later via handelsakkoorden door te sijpelen naar de rest van de wereld.

Dit wordt een moeilijke oefening die niet perfect zal verlopen. Maar zonder een bijsturing van de marktkrachten blijft het wachten op Godot.