Naar overzicht

Midlife crisis

Bedolven onder de lawine van de regeringscrisis is een belangrijke verjaardag nagenoeg aan de aandacht ontsnapt. Op 5 december jongstleden werd de wet die ons collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités schonk vijftig jaar. Die fameuze CAO-Wet wet maakt van België een internationale rariteit. Bijna nergens anders ter wereld werkt nagenoeg iedereen in de privésector onder een uniform hiërarchisch systeem van sociaal overleg.

Door een combinatie van nationale en sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten fungeren Belgische vakbonden en werkgeversorganisaties daarmee als alternatieve wetgevers. De wet uit 1968 bekroont een overlegmodel dat aan belangenorganisaties de hefbomen geeft om aan de economie een sociaal gelijk speelveld op te leggen. Exit concurrentie op loon- en arbeidsvoorwaarden. Welkom loonnorm, indexering, barema’s, verloven, brugpensioen en ander fraais.

Het culturele revolutiejaar 1968 gaf ons een wet die economisch vooral stabiliteit en geleidelijkheid beoogt. Dat heeft principiële voordelen, waaronder sociale vrede, rechtszekerheid en een matiging van de lusten en lasten doorheen de economische cycli. Maar vijftig jaar later, merken we vooral hoe oud en gedateerd het overlegmodel is geworden.

Stap terug in de tijd

De wet van 1968 staat of valt met de opdeling van de hele economie in sectoren, meer dan 160 in totaal. Wie zich de moeite getroost om de lijst te raadplegen, doet mentaal een stap terug in de tijd; naar industriële en commerciële activiteiten van vroeger, naar de apartheid tussen arbeiders en bedienden. De moderne diensteneconomie, de technologische en de digitale transformatie, zijn amper zichtbaar. De sociale overlegstructuur spoort niet meer met de economische structuur.

Dat ondermijnt de logica van gelijke arbeidsvoorwaarden voor gelijke activiteiten. De hedendaagse bedrijfsactiviteit zit steeds meer gespreid over meerdere overlegsectoren, zit artificieel in deze of gene sector om historische redenen, of heeft simpelweg geen andere thuis dan een restsector die voorspelbaar de grootste van allemaal is geworden. Noch de rechtszekerheid voor de bedrijven, noch de billijkheid voor de werknemers, noch de concurrentieverhoudingen tussen de bedrijven, noch het concurrentievermogen van onze economie, worden daarmee gediend.

Economie en samenleving staan voor steeds meer diversiteit. Loopbanen worden langer, gevarieerder en wendbaarder. Globalisering maakt kampioenbedrijven, slachtofferbedrijven en meelopers, met grote winstverschillen. Technologie maakt kampioenwerknemers, slachtofferwerknemers en meelopers, met grote productiviteitsverschillen. Regionalisering trekt diepe sporen tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië, met grote welvaartsverschillen. Digitalisering en het internet transformeren heelder zakenmodellen. Bedrijven en personeelsbestanden rafelen uiteen in schakels, ketens en netwerken.

Rem op vooruitgang

En de wet van 1968, die is gewoon blijven staan. Haar filosofie van verticaal top-down overleg met identieke minimale voorwaarden voor iedereen, past steeds minder voor de economie, de demografie, de sociologie en de technologie van vandaag en morgen. Zo wordt sociaal overleg het obstakel voor verandering, de rem op vooruitgang, de vertraging voor vernieuwing, het conflictmodel in plaats van het overlegmodel.

We moeten ons bezinnen over meer decentraal overleg met meer ruimte voor oplossingen op maat van mens en bedrijf. We moeten nadenken over nieuwe kerntaken voor overleg, zoals de kwaliteit van arbeid, de interactie tussen mens en technologie, het onderhoud en management van de loopbaan, permanente opleiding en talentvorming, en vlotte transitie tussen banen of statuten.

De wet van 1968 gaat al enige tijd door een midlife crisis. Tekenen we voor aftakeling of gaan we voor vernieuwing? Blijven stilstaan, is verder achteruitgaan. Moderniseren kan aan vakbonden en werkgevers een nieuwe missie geven. Dan zouden we echt eens kunnen beleven wat een overlegmodel vermag.

Weergave van column in Trends, geschreven in eigen naam.