Naar overzicht

La première égalité c’est l’équité: dit klopt ook voor de pensioenen

‘La première égalité c’est l’équité.’ Deze zin van Victor Hugo uit Les Misérables zou ons moeten doen nadenken. Het betekent eenvoudig gezegd: rechtvaardigheid is sociale rechtvaardigheid. Gelijkheid is gelijkenis. Billijkheid is iedereen een passend paar schoenen geven. Gelijkheid is iedereen hetzelfde paar schoenen geven.

Op het gebied van pensioenen beperkt gelijkheid zich vaak tot het vergelijken van pensioenniveaus onderling. De ambitie is om deze pensioenongelijkheden zoveel mogelijk te verminderen. In vergelijking met andere landen harmoniseren we meer de pensioenniveaus (harmonisatie naar boven).

Daarbij verbergen we echter talrijke ongelijkheden die essentieel zijn om de rechtvaardigheid van onze pensioenen te begrijpen.

Loopbaanongelijkheid

We verwaarlozen de ongelijkheden in carrières en bijdragejaren die nochtans zeer belangrijk zijn in ons land, zoals recent is benadrukt in een rapport van het Federaal Planbureau. We houden geen rekening met de feitelijke kortere loopbanen in België in vergelijking met andere landen. Om dit te illustreren, nemen we de bevinding uit het rapport van het Federaal Planbureau over loopbanen. Het Planbureau heeft de gecomprimeerde loopbanen met opbouw van pensioen berekend van de gepensioneerden. Dit is het totale aantal gewerkte of gelijkgestelde dagen gedurende de loopbaan, gedeeld door 312. Ter herinnering, de wettelijke loopbaanduur is 45 jaar. De resultaten zijn opvallend. Voor mannen is de gemiddelde gecomprimeerde loopbaanduur 28 jaar, waarvan 8 jaar gelijkgestelde periodes (ziekte, werkloosheid of andere) en 20 jaar daadwerkelijk gewerkte periodes. Voor vrouwen is de gemiddelde gecomprimeerde loopbaanduur 24 jaar, waarvan 10 jaar gelijkgestelde periodes en 14 jaar gewerkte periodes. Achter deze gemiddelden schuilen grote verschillen. Bij mannen heeft 25% een gecomprimeerde loopbaan van minder dan 10 jaar en 25% een gecomprimeerde loopbaan van meer dan 40 jaar. Bij vrouwen heeft 33% een gecomprimeerde loopbaan van minder dan 10 jaar tegenover 15% met een gecomprimeerde loopbaan van meer dan 40 jaar.

Levensduurongelijkheid

Door eenvoudigweg pensioenniveaus te vergelijken, houden we geen rekening met inkomensongelijkheden in levensverwachting, die toch aanzienlijk zijn. Professor Eggerickx en zijn collega's hebben dit verschil geschat voor België in een in 2020 gepubliceerde studie in het tijdschrift Quetelet. Ze constateren een verschil in levensverwachting bij geboorte in België tussen het eerste en het vierde kwartiel van respectievelijk 9,1 jaar voor mannen en 6,6 jaar voor vrouwen in de periode 2011-2015. Dit verschil is toegenomen ten opzichte van de periode 1992-1996, waar het verschil 8,4 jaar was voor mannen en 4,8 jaar voor vrouwen. Ze laten ook op verrassende wijze zien dat een aanzienlijk deel van de verschillen in levensverwachting het gevolg is van vroegtijdige sterfgevallen. 25% van de bevolking uit het laagste kwartiel overlijdt vóór de leeftijd van 65 jaar, tegenover 6% voor de bevolking uit het hoogste kwartiel. Dit roept vragen op over onze uniforme behandeling van de pensioenvoorwaarden tussen sociale groepen die zo verschillend zijn wat betreft de startleeftijd van hun loopbaan, de kans om de pensioenleeftijd te bereiken en de levensverwachting na pensionering.

Beroepsongelijkheid

We bespreken ook niet de ongelijkheden in belastend werk tussen beroepen, die deels verantwoordelijk zijn voor ongelijkheden in levensverwachting. In een nummer van Regards Economiques uit 2019 over zware beroepen (met co-auteur Arno Baurin) hebben we aangetoond dat obers, verpleegkundigen, militairen of metaalarbeiders aanzienlijk korter leven (7 jaar minder) dan leraren, ingenieurs of architecten. Paradoxaal genoeg had de regering Michel I overwogen om belastend werk toe te kennen aan leraren, maar niet aan verpleegkundigen. De hervorming is terecht geblokkeerd.

Genderongelijkheid

Een andere blinde vlek in de pensioenhervorming is de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in de verdeling van huishoudelijke taken, wat belangrijke implicaties heeft voor toekomstige pensioenrechten. Het idee van het delen van pensioenrechten tussen echtgenoten, voorgesteld door de Pensioenhervormingscommissie 2020-2040 in juni 2014, is nooit besproken, zelfs niet door onze huidige minister van Pensioenen, hoewel dit een uitgesproken doelstelling is. Eenoudergezinnen zijn het meest kwetsbaar en bestaan voor 80% uit vrouwen. Het gebrek aan kinderopvang is de grootste hindernis voor de toegang tot werk voor deze vrouwen. Geen werk betekent ook een lager toekomstig pensioen. Dat is onrechtvaardig.

Generatieongelijkheid

We kunnen van mening verschillen over de manier waarop pensioenen gefinancierd en de uitgaven beheerd moeten worden. In feite is de manier waarop de rechtvaardigheid van een pensioensysteem wordt beoordeeld niet eenduidig, omdat zowel de ongelijkheden binnen elke leeftijdsgroep als de ongelijkheden tussen verschillende leeftijdsgroepen moeten worden beoordeeld. Het is verrassend dat de houdbaarheid van pensioenen meestal wordt overwogen in de vorm van herfinanciering en/of verlenging van de bijdrageperiode zonder echt een hervorming van de indexering van de pensioenen te overwegen. Deze hervorming maakt het nochtans mogelijk om de gehele bevolking te betrekken bij de inspanning, in tegenstelling tot een verlenging van de loopbanen die geen impact hebben op degene die al met pensioen zijn. Deze hervorming is relevant in tijden van hoge inflatie. Frankrijk heeft een dergelijke pensioenindexering hervormd in 1993, waarbij de loonstijgingen die worden meegenomen in de berekening van het pensioen en de stijging van het pensioen na uitbetaling minder groot zijn. Volgens berekeningen van het INSEE had deze hervorming, die minder controversieel is dan leeftijdsgerelateerde hervormingen ten koste van actieve werknemers, een aanzienlijke impact: zonder hervorming zouden de pensioenuitgaven naar verwachting 20% van het BBP bedragen in 2040, terwijl dit met prijsindexering is teruggebracht tot 15,7%. Het idee van een geplafonneerde indexering van pensioenen zou ook de pensioenverschillen binnen elke leeftijdsgroep kunnen verkleinen en geleidelijk de pensioenregelingen harmoniseren.

Het is dringend nodig om onze analyse te verbreden als we een rechtvaardige pensioenhervorming willen die rekening houdt met al deze "stille" ongelijkheden.