Naar overzicht

Integratie vergt pacificatie

UNIA moest fataal een deel van het probleem worden, en heeft het moeilijk om eerder een deel van de oplossing te zijn. Dat is immers het vraagstuk van elke instelling die maar één objectief voor ogen moet houden: de verleiding om te radicaliseren is groot. Er is niets tegen een radicale opstelling tegen discriminatie, maar een publieke overheidsinstitutie die zulke vraagstukken moet “politioneren” werkt zich dan in de problemen.

UNIA moét zich wapenen tegen het risico om een Geistesministerium te worden, ze heeft de plicht om te vermijden de replica te worden van het iconische Ministry of Truth uit “1984” van George Orwell. Er is nogal wat intelligentie en discipline nodig om dat te vermijden en het is de vraag of Unia en haar bevoegde ministers en staatssecretarissen zich voldoende voor dit risico hebben behoed. De vraag stellen is ze beantwoorden.

De discriminatiewet regelt discriminerend gedrag en discriminerende handelingen. We willen niet dat personen anders worden behandeld omwille van hun huidskleur, herkomst, religie, afkomst – samen liefst 19 criteria, ook nationaliteit, handicap, sexuele geaardheid, vermogen, leeftijd of gezondheidstoestand. Er is ook nog taalgelijkheid, maar daar gaat Unia dan weer niet over en gelijkheid van man en vrouw, maar daarvoor hebben we een apart centrum. Dat is al redelijk chaotisch. Zoals de intercommunale wereld kan en moet dit bestuurlijk eenvoudig en beter worden ingericht.

We zijn tegen discriminatie, dat is één van de lessen van de Verlichting: héél verschillende mensen toch gelijk behandelen, dat was nogal wat. Het is een ambitieus objectief. Zeker wanneer je aankijkt tegen 40 jaar zonder migratiebeleid en zonder integratiebeleid. We keken liever de andere kant op, het probleem zou zich oplossen zoals het gekomen was. Niet dus (B. Benyaich, Vijf voor Twaalf, Itinera/Koning Boudewijn Stichting, 2014)

Uitingsvrijheid

De rechtspraak heeft het probleem groter gemaakt, toen het toepassingsgebied van de discriminatiewet werd uitgebreid naar uitingen en meningen. Dat was niet het oogmerk van de wet, gelet op het bijzonder grondwettelijk statuut van uitingsvrijheid. Dat wil dat meningen vrij zijn, ook wanneer ze radicaal zijn of extreem, onfatsoenlijk of respectloos (B. Benyaich, Radicalisme, Extremisme, Terrorisme, Itinera/Van Halewyck, 2015). Slechte meningen leren we bestrijden met betere meningen, met méér debat en niet met verboden en minder debat. Dat is nochtans wat het Hof van Cassatie aanrichtte in een vlaag van rechterlijk activisme.

Dààr ligt de valkuil van zulke “single-issue-institutie” zoals UNIA, en ze heeft zich ook ontwikkeld tot een regulator van de juiste, niet-discriminerende mening. De les is dat je een goed en rijk publiek debat moet onderhouden in de samenleving, zeker over onfatsoenlijke of respectloze meningen – o.m. dus alle discriminerende meningen. Maar als je die politioneel gaat behandelen, schaats je op het dunne ijs van Waarheidsministeries, en die horen niet in een democratische rechtsstaat.

We hadden eerder al een andere stommiteit op dat vlak, de nevenwerking namelijk van het zgn. “cordon sanitaire”. Allemaal allicht even goedbedoeld, doch de nevenwerking werd wel dat we geen publiek debat leerden voeren over verschillen inzake herkomst, raciale kenmerken, huidskleur, religieuze symbolen e.dgl. Een democratie zonder goed gevoed en goed gevoerd publiek debat werkt evenwel niet. Men kàn die biomerker van democratische rechtsstaten niet substitueren met administraties, ongeacht of ze met 100 man werken en over een miljoenenbudget beschikken.

En burgerschap?

En één opdracht, zelfs een morele plicht die autoriteiten en burgers wél hebben, is uit het oog verloren. Wij komen niet uit voor ons samenlevingsmodel, we belijden het niet, we leggen het niet uit en we bepleiten er de voordelen niet van. We laten iedereen participeren aan de materiële voordelen maar wekken – het is een gekend nadeel van verzorgingsstaten – de indruk dat daar niets tegenover staat. We roepen niet op tot burgerschap, tot verantwoorde en verantwoordelijke attitude, of minstens toch veel te weinig.

En op een keer loopt dat mis. Je hebt dan te laat ingezet op integratie, te weinig ingezet op burgerschap, en te veel op zijn beloop gelaten. Je kan met straffen en procedures geen burgerschap afdwingen. Dat duurt enkele generaties. 50 jaar achterstand maak je niet goed met gedachtenpolitie of valkuilen van betrapping, dat vergt langdurig werk aan de publieke moraliteit van de samenleving.

Samen leven

Samenleven is een opdracht met een belangrijke ethische dimensie, het gebeurt niet vanzelf en verdampt wanneer er niet aan gewerkt wordt. Op dit vlak hebben we een verwaarloosde samenleving, met een zekere apartheid van ethnische, nationale en religieuze groepen. We leerden geen multiculturele attitude, noch de enen noch de anderen – om eens polariserende taal te hanteren.

Je samenleving dan matrakkeren met racisme- en discriminatieverwijten helpt niet. Je moet een nieuwe verbondenheid, een authentieke betrokkenheid, een gedeelde wil om er samen iets van te maken kunnen opbouwen. Dat vergt bedachtzame ministers, staatssecretarissen en instituties - die het publiek debat zorgzaam en opbouwend voeden, rolmodellen van burgerschap en ethische inspiratie. De samenleving heeft daar recht op.

Dit opiniestuk verscheen ook op De Tijd: Je leest het hier