Naar overzicht

Een grote ideologische ommekeer?

Ieder economisch model kadert in een politieke context, waarbij een specifieke periode voor een totale ideologische ommekeer kan zorgen. Zo zagen we in de periode 1979-81 een nieuwe politieke polariteit ontstaan. Deze kwam er na een decennium van troosteloosheid en vergissingen, gekenmerkt door het opgeven van de stabiele Bretton Woods wisselkoers, de oliecrisis van 1974 en 1978 en het vervangen van de naoorlogse industriële modellen.

In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië legden Ronald Reagan en Margareth Tatcher een economisch marktmodel op waarbij het kapitaalrendement voortaan naar de aandeelhouders ging, ten koste van de werknemers.

Na jarenlang geld te hebben verloren als gevolg van de inflatie, beschermde de liberale overheid de rentabiliteit van renteniers en ging ze monetaire erosie tegen.



Aan de andere kant van de planisfeer gaf Deng Xiaoping, enkele jaren voor de Glasnost van Gorbatsjov, eveneens het startschot voor de markteconomie. Het IJzeren Gordijn was nog niet gevallen, maar vertoonde al scheuren. In Frankrijk introduceerde Mitterand het socialisme, maar na twee jaar liep dit al uit op een sisser.

Bij deze ideologische veranderingen zien we stuk voor stuk één gemeenschappelijke factor: de keuze voor de productiefactor “kapitaal” ten koste van de productiefactor “arbeid”.

Dit verklaart waarom de muntstandaard werd beschermd ten koste van de herverdeling van de productiviteitswinst. Bijgevolg haalden de kapitaalkrachtigen voordeel uit het uittreden van de verwerkende industrie op het moment van toetreden tot de diensteneconomie.



Overigens gebeurde er in België – uitgezonderd een aantal politieke inschattingsfouten – uiteraard niks. We stelden ons tevreden met het verhogen van de openbare schuld en, behalve het verlengen van het verouderde welvaartsstaatmodel, was er geen sprake van een strategisch plan. In 1993 bereikte deze overheidsschuld nagenoeg 140% van het BNP.

Hoe zal onze wereld, of beter gezegd onze economie, er over 10 jaar uitzien?

Niemand kan een antwoord bieden op deze vraag.

Ik geloof dat de jaren 2008-2013 het begin zijn van een grote sociaal-politieke kentering. Vanuit dit standpunt zal de bankencrisis niet meer geweest zijn dan een betreurenswaardig avontuur, waaruit we geleidelijk onze lessen trekken. We beseffen immers dat het gedaan is met de Welvaartsstaat (een erfenis uit de jaren ’60 en ’70) en dat onze landen niet in staat zijn om zich aan een flexibel economisch model aan te passen. Deze bevinding wordt door de meeste, zowel linkse als rechtse, economen gedeeld.



Vanuit die invalshoek zou de euro wel eens een fout geweest kunnen zijn, of veeleer een ongelukkige politieke beslissing. Deze eenheidsmunt werkt immers de verstarring van onze economieën in de hand en maakt hen afhankelijk van een onaantastbare monetaire parameter die de daadwerkelijke toestand van de Europese economieën blootlegt. Dit verklaart waarom de Zuid- en Noord-Europese werkloosheidsgraad zo sterk verschillen.

Uiteraard was de euro bedoeld als een positief en ambitieus project, maar dit is hoe we er werkelijk voor staan.

Zullen we binnen tien jaar dichter staan bij een markteconomiemodel of bij een door de staat gecontroleerd systeem?

Lange tijd heb ik geloofd dat de Welvaartsstaat zou leiden tot een marktcrash met een omvang zoals die van de jaren 1979-1981.



Maar misschien heb ik me wel vergist.

Ik loop de kans om me te laten misleiden door mijn intuïtie, maar ik denk dat we misschien wel richting een generatie gaan met toegenomen overheidscontrole, verbonden aan de nood om de sociale orde te vrijwaren door de staatschuld terug te betalen en zich te onttrekken aan een sociaal uitkeringsmodel dat onbetaalbaar is geworden.

Maar waarom zou het einde van de Welvaartsstaat leiden tot een door de overheid gecontroleerd systeem, eerder dan tot een markteconomie?



Omdat onze economieën de voorbije vijf jaar op politiek gebied op geen enkel moment hebben teruggeslagen en omdat het instinct om verworven voordelen te beschermen het (tijdelijk?) heeft gewonnen van de creativiteit van de jongeren, bedolven onder de werkloosheid en een onverdraaglijke erfenis staatschulden.

De euro (die u kunt vergelijken met een streng gecontroleerde gouden standaard…zonder goud) is overigens misschien wel het eerste teken van deze shift naar een door de overheid gecontroleerd systeem. De euro verwijst immers niet langer naar een uniforme economische situatie en is het gevolg van een politieke, niet-economische beslissing.

Is dit niet het beste bewijs dat Europa gekozen heeft om de monetaire bevoegdheden te bundelen; iets dat onherroepelijk zal leiden tot het zich toe-eigenen van het bankwezen, dat gedeeltelijk onder strengere overheidscontrole zal worden geplaatst?

Vanuit deze invalshoek is waarschijnlijk dat de productiefactor “arbeid” zijn eisen op gebied van geldontwaarding oplegt aan de productiefactor “kapitaal” onder de gedaante van inflatie en staatstekorten. Griekenland vormt misschien slechts een indicator.

Zal dit voorgevoel richting toenemende monetaire overheidscontrole ook worden bevestigd? Ik ben overtuigd van de superioriteit van een economisch marktmodel dat steunt op het nemen van risico’s en ondernemerschap en deel deze mening dan ook niet.



Ik blijf ervan overtuigd dat de vrije handel en individuele vrijheid een superieur model vormen, tenminste op lange termijn.

Wie zal het zeggen? Hoewel deze verwachtingen voorbarig en voorlopig zijn, kunnen we een meer uitgesproken, tijdelijke overheidscontrole niet uitsluiten.

Deze verwachtingen zullen uiteraard worden weerlegd en bijgesteld door onverwachte gebeurtenissen (waarvan de omvang steeds wordt onderschat), net zoals het onmogelijk is om de volgende beweging van een vlinder op lange termijn te voorspellen.

Een crisis komt overigens meermaals en onder verschillende vormen voor, is veranderlijk en in wezen onstabiel.