Naar overzicht

Zeventigste verjaardag van de akkoorden van Bretton Woods

Zeventig jaar geleden, in juli 1944, hervormden de geallieerde landen het wereldwijde monetaire systeem. Dat gebeurde in het Mount Washington Hotel in Bretton Woods, een stadje in de Amerikaanse staat New Hampshire. De akkoorden van Bretton Woods waren wellicht de belangrijkste monetaire verwezenlijking van de twintigste eeuw. Ze werden gesloten vóór de overwinning van de geallieerde troepen tegen Japan en Duitsland en legden de grondslag voor de naoorlogse wederopbouw. Ze lagen ook aan de basis van een periode van dertig jaar roemrijke groei tussen 1944 en 1974.



De akkoorden van Bretton Woods zorgden voor een vaste pariteit tussen de munten van de ontwikkelde landen, op basis van de goudstandaard. Dit systeem, dat Gold Exchange Standard werd genoemd, definieert de koersen van de valuta ten opzichte van de dollar, die zelf gekoppeld was aan goud, in een verhouding van 35 dollar voor één ons (31 gram).



In dit systeem waren er dus vaste wisselkoersen voor de verschillende munten, maar er werd overeengekomen dat geen gebruik zou worden gemaakt van de mogelijkheid om de dollar in goud om te zetten. Met andere woorden: de Verenigde Staten eisten dat de buitenlandse centrale banken, die dollars in handen hadden, niet vroegen om de omzetting ervan in goud (wat Duitsland en Frankrijk ook niet deden). Dit systeem leidde tot de suprematie van de dollar in de wereldeconomie, vermits de groei en de inflatie de facto werden gedefinieerd door de Verenigde Staten. Het Internationaal Monetair Fonds werd opgericht om het beleid van de verschillende landen te bewaken.



De akkoorden van Bretton Woods werden gesloten na diepgaande onenigheid over de richting die het monetaire beleid moest uitgaan. De twee hoofdrolspelers die tegenover elkaar stonden, waren de Engelse econoom Keynes en de Amerikaan White (1892-1948), een adviseur van de Amerikaanse minister van financiën. White legde tot woede van Keynes de Gold Exchange Standard vast, waarschijnlijk omdat de Verenigde Staten over de grootste goudvoorraad beschikten en de groei van de wereldeconomie zouden afstemmen op het ritme van de eigen economische ontwikkeling, onder meer via het Marshallplan voor Europa. De goudstandaard was dan ook slechts een secundaire maatstaf om het overwicht van de dollar als reservemunt te garanderen, nadat in de vorige eeuw het Britse pond de monetaire wereld had gedomineerd. Voor het overige riep de goudstandaard ook herinneringen op aan de 19e eeuw, een periode waarin geld eerder de waarde van goederen overbracht (via goud en zilver) in plaats van die te vertegenwoordigen (wat het geval is bij papieren geld). Het systeem van de goudstandaard van de 19e eeuw had zich kunnen doorzetten omdat de economie van de industriële revolutie destijds sterk gericht was op de ontginning van goud en omdat de ontdekkingen van goudmijnen (in Californië, Australië, Zuid-Afrika, enzovoort) het groeiritme volgden van de economie, wat in de 20e eeuw totaal niet meer het geval was.



Keynes vond de goudstandaard een barbaarse antiquiteit en verzette zich tegen de koppeling van de dollar aan het goud, omdat die volgens hem zou leiden tot de dominantie van landen met een handelstekort, die in staat zouden zijn om hun economische macht op te dringen. De Verenigde Staten, die de oorlog hadden gewonnen, waren het echter niet met Keynes eens en haalden hun slag thuis, door de Amerikaanse dollar te laten dienen als spil waarrond alles moest draaien en door een systeem van vaste wisselkoersen voor te stellen, gebaseerd op de mogelijkheid om de dollar in goud om te zetten.  



Keynes mag dus de verliezer van Bretton Woods worden genoemd. De Engelse econoom was van zijn kant voorstander van een wereldwijd monetair systeem op basis van een nieuwe internationale munt, de Bancor. Dat zou een supranationale munt zijn geweest, gebaseerd op een internationaal betalingssysteem dat landen bestraft die te veel exporteren of importeren. Keynes wilde een relatieve munt creëren, gebaseerd op de prijzen van 30 verschillende grondstoffen, waaronder goud. De Amerikanen hadden aanvankelijk trouwens aan een vergelijkbare oplossing gedacht, op basis van een munt die de naam “Unitas” zou hebben gekregen. Uiteindelijk zagen echter nog de Bancor, noch de Unitas het licht en werd enkel goud als referentie gebruikt in het systeem met vaste wisselkoersen, tot dat in 1971 in elkaar stuikte.



Het systeem van Bretton Woods confronteerde de wereldeconomie trouwens met wat de paradox van Triffin wordt genoemd, naar de Belgische econoom die aan de basis ervan lag. De paradox van Triffin stelde dat een tekort op de betalingsbalans van de Verenigde Staten nodig was om de wereld te voorzien van internationale betaalmiddelen.



Na een dertigtal jaar kwam aan de akkoorden van Bretton Woods een einde als gevolg van het monetaire beleid van de Verenigde Staten. Het land waakte over het goud van de hele wereld, weigerde om het terug te brengen naar de landen die er eigenaar van waren, en drukte intussen een hoeveelheid dollars die 5 tot 7 keer groter was dan de goudvoorraad die als waarborg voor dat geld moest dienen. Dat er zo veel geld werd bijgedrukt, was dan weer het gevolg van de enorme kosten voor de oorlog in Vietnam en voor de verovering van de ruimte, die dus uiteindelijk door alle landen uit de dollarzone werden gefinancierd.



Op 15 augustus 1971 werden de monetaire akkoorden van Bretton Woods ten grave gedragen. Die dag gingen de adviseurs van de schatkist discreet naar de zomerresidentie van president Nixon om er uit te voeren wat niet meer zou kunnen worden hersteld: de mogelijkheid tot het omzetten van de dollar in goud afschaffen. Op het einde van die funeste zomerse zondag werd de Amerikaanse munt weer een gewone vertrouwensmunt. Met andere woorden: een munt die gebaseerd was op vertrouwen zonder nog verankerd te zijn aan de goudstandaard, die al eeuwen de grondslag vormde van de monetaire wereldorde.



Deze Amerikaanse beslissing was de eerste aardverschuiving in een fatale reeks van dramatische gebeurtenissen. De ene na de andere Europese munt gleed vervolgens in een systeem met vlottende wisselkoersen, wat leidde tot een gigantische financiële volatiliteit. In minder dan een decennium stortte de dollar als een kaartenhuisje in elkaar en kwam daarmee een van de minder fraaie kanten van de Verenigde Staten aan het licht: die van een beangstigende monetaire vernietiging die door de Amerikaanse minister van financiën John Connally (1917-1993) treffend als volgt werd verwoord: “De dollar is onze munt, maar uw probleem”.



Het ging zelfs nog verder: als we het monetaire beleid van de Verenigde Staten onderzoeken, valt daarin eigenlijk geen constante te bespeuren, tenzij misschien de Roosa-doctrine (1919-1993), genoemd naar de vice-minister van financiën van Kennedy, die ook de geestelijke vader was van Paul Volcker. In de jaren zestig stelde Roosa dat als de hoeveelheid dollars in omloop explosief zou toenemen, dat geen probleem zou zijn voor de Verenigde Staten, maar wel voor de landen die permanent handelsoverschotten boekten. De Roosa-doctrine was trouwens slechts de echo van de stellingen van president Roosevelt, die aan de vooravond van zijn eerste ambtsbekleding verklaarde: “De interne economische gezondheid van een natie is een belangrijkere factor voor haar welzijn dan de waarde van haar munt ten aanzien van de deviezen van andere naties.”



Maar het ergste moest eigenlijk nog komen: het einde van de akkoorden van Bretton Woods was de eerste aanwijzing van een somber decennium. De jaren zeventig werden immers gekenmerkt door twee olieschokken en de onvermijdelijke omschakeling van de industriële economie naar een diensteneconomie. Die had ook zware gevolgen voor de relatieve prijzen van de goederen, want ze leidde tot een onrustwekkende stijging van de grondstofprijzen.  



De Europese landen, die als de dood waren voor een onderbreking van het lineaire karakter van de economie, begonnen hun overheidsschulden op te stapelen, met een duizelingwekkende inflatiestijging tot gevolg. In het begin van de jaren tachtig bedroeg de inflatie zelfs meer dan 10%. Tegelijk zorgde de monetaire onstabiliteit ervoor dat ze nadachten over een afstemming van de muntkoersen, wat achtereenvolgens leidde tot de oprichting van de Europese muntslang en het Europees Monetair Systeem, dat ten slotte uitmondde in de eenheidsmunt, de euro.



Achteraf gezien was het onzinnig om een geldmassa te koppelen aan een goudvoorraad. Een dergelijke monetaire standaard heeft immers het nadeel om te veel dwang op te leggen aan het monetaire beleid en het begrotingsbeleid van de verschillende landen. Toch hadden de akkoorden van Bretton Woods de verdienste om de staten discipline op te leggen. Van zodra ze op initiatief van de Verenigde Staten werden ontmanteld, voerden de Europese landen een beleid waarmee ze ongebreideld almaar meer schulden aangingen en zo een zware druk legden op de overheidsfinanciën, om zo de enorme economische veranderingen van de jaren zeventig en tachtig als het ware te verdoezelen. Keynes was trouwens het beste alibi voor een verdovend sociaal beleid dat gebaseerd is op de herverdeling van het geld. De tekorten die daaruit voortvloeiden, zijn nog altijd niet weggewerkt.