Naar overzicht

Johan Albrecht over 'Coronashock: Hoe de coronacrisis de veerkracht van onze economie en samenleving kan versterken'

De medische bescherming is afhankelijk van landen als China en India. De coronacrisis leert ons dat we de supply chain moeten herbekijken. Dat kan door bijvoorbeeld flexibele productietechnologieën aan te spreken.  In een nieuwe podcast met Simon Ghiotto spreekt Johan Albrecht over zijn nieuw boek  'Coronashock: Hoe de coronacrisis de veerkracht van onze economie en samenleving kan versterken'


Transcriptie podcast


Simon Ghiotto: Goedendag en welkom bij Itinera Talks, de podcast van de beleidstank Itinera over politiek en beleid.

Het is ondertussen een grijsgedraaide boutade maar in elke crisis zit een opportuniteit. De impact van de coronacrisis is enorm, zowel op ons welzijn als onze welvaart. Maar we kunnen er ook sterker en veerkrachtiger uit worden. Tenminste, als we het goed aanpakken. Ik ben Simon Ghiotto, fellow van Itinera en uw gastheer voor deze podcast. Vandaag heb ik het samen met professor Johan Albrecht over zijn nieuwste boek Coronashock.

Johan is professor milieu-economie aan de Universiteit Gent en senior fellow van Itinera. Hij is auteur van onder meer Oikonomica, Het gewicht van vlees en Energietrilemma. Laat ons weten wat je denkt op Twitter en Facebook met #ItineraTalks.

Simon Ghiotto: Johan, bedankt dat je erbij bent en proficiat, het allereerste postcoronaboek in de rekken. Jij bent duidelijk wel productief geweest in uw kot?

Johan Albrecht: Dank u Simon. Als je moet thuisblijven, dan moet je ook proberen uw dagen een beetje leuk te vullen en dat is eigenlijk vrij spontaan bij mij gebeurd door het werken aan een nieuw boek: Coronashock.

Simon Ghiotto: En wat was dan de aanleiding om het boek te schrijven?

Johan Albrecht: Wel, er was natuurlijk een enorme fascinatie met al wat er op ons afkwam. Uiteindelijk zag ik dan ook wel een paar elementen passeren die aansloten bij mijn langere interesses: omgaan met de globalisering, omgaan met grote uitdagingen en dat soort zaken. Omgaan met risico’s. Die zaken vielen een klein beetje samen en het is eigenlijk bij wijze van spreken vanzelf dan geëvolueerd tot een boek.

Simon Ghiotto: Ja, want als ik mij goed herinner, is het begonnen als een iets kortere paper en is het dan uitgegroeid tot het werk dat het vandaag is geworden. Klopt dat?

Johan Albrecht: Ja, dat klopt, omdat helemaal in het begin, dan werd er nog bijvoorbeeld ook dikwijls gezegd van kijk, het coronavirus is die nieuwe zwarte zwaan waar we al voor vreesden sinds Taleb zijn zeer leuk boek had geschreven X jaar terug. Maar ik was het daar helemaal niet mee eens. Ik vond dat de pandemierisico’s, daar wordt al heel lang over gepraat, wordt ook veel over geschreven. Zeker na SARS in 2003 is er enorm veel gebeurd in rijke landen inzake omgaan met pandemierisico’s. Dus zag ik toch heel veel andere elementen, zag ik heel veel werk rond pandemierisico’s. Ook bijvoorbeeld een Bill Gates, die heeft in 2015 een zeer bevlogen TED Talk gegeven over omgaan met pandemierisico’s. Dus eigenlijk is er heel veel al gebeurd de afgelopen jaren, veel geschreven, veel pandemie-oefeningen gebeurd en dat soort zaken. En toch stellen we dan vast dat als het risico zich dan echt aanmeldt, dat we zeer laat reageren. Dat we ook niet echt doen wat wordt voorgeschreven in pandemiehandboeken en noem maar op. Dat vond ik enorm fascinerend, ook af en toe een klein beetje irriterend. Zo begin je dan direct een verhaal uit te weiden en dat groeit dan vanzelf tot, in vele gevallen, een meer omvangrijk werk dan een korte paper.

Simon Ghiotto: Je zegt dat de pandemie geen zwarte zwaan was, geen onverwachte gebeurtenis, maar juist een witte, een spierwitte zwaan.

Johan Albrecht: Ja.

Simon Ghiotto: Was België voorbereid op deze crisis?

Johan Albrecht: Wel, ik kan dat niet zo beantwoorden met ja of nee. Je hebt natuurlijk al lang op internationaal niveau, binnen onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie, inspanningen om het besef van pandemierisico’s te laten circuleren, om te monitoren wat er gebeurt internationaal. Ook om die landen voor te bereiden. Natuurlijk, dan denken we nogal vlug: dat zijn vooral inspanningen om de ontwikkelingslanden mee te krijgen in dat soort verhaal. Omdat natuurlijk rijke landen best zelf wel, denk ik, zich optimaal kunnen voorbereiden op die risico’s.

Nu, als ik het internationaal bekijk, dan stel ik toch wel vast dat in Azië natuurlijk, er heel veel expertise rond dit soort risico’s is om evidente redenen. Je hebt natuurlijk meer incidenten gehad de afgelopen twintig, dertig jaar in Azië. Maar ook in de VS is er enorm veel expertise. Dat komt voor een stuk niet alleen als gevolg van SARS, maar ook door de Mexicaanse varkensgriep van 2009, waar in de VS toch 15.000 mensen zijn overleden door die griepvariant. Natuurlijk, 15.000, dat is naar coronanormen een relatief klein getal, bij wijze van spreken. Maar dat was toch wel zeker en vast ook tijdelijk een zeer acute dreiging. En je hebt heel veel werk gehad ook door de Amerikaanse regering, om zich beter te kunnen voorbereiden op toekomstige dreigingen.

Bijvoorbeeld, er was in de VS nog een grote pandemie-oefening in 2019, ‘Crimson Contagion’ was de naam van die oefening, waar eigenlijk in 12 Amerikaanse staten echt is samengewerkt geweest om een, fictief weliswaar, pandemierisico onder controle te houden. Een zeer grote oefening waar dus duizenden mensen hebben aan meegewerkt. Natuurlijk, die oefeningen blijven nogal theoretisch. Maar de conclusie was: we zijn absoluut niet voorbereid op een effectief pandemierisico.

Het bizarre is ook dat wanneer de Wereldgezondheidsorganisatie internationale simulatieoefeningen doet, de conclusie is: we zijn helemaal niet goed voorbereid op pandemierisico’s. Dat weten we eigenlijk al tien, vijftien jaar. Ook de OESO-rapporten schreven als gevolg van de Mexicaanse varkensgriep over in welke mate zijn rijke landen voorbereid? Conclusie was: we zijn helemaal niet voorbereid, we denken veel te weinig proactief en we zijn niet in staat om echt snel te reageren.

Nu, dat weten we eigenlijk al heel lang. Als dan het coronavirus op televisie wordt aangekondigd vanaf de maand januari, als we zien gebeuren wat in China is gebeurd, en toch nog even benadrukken, er zijn daar echt radicale dingen gebeurd, men heeft daar vijftien steden in de provincie Hubei in quarantaine gebracht. Men heeft daar ziekenhuiscapaciteit gebouwd voor 10.000 bedden te garanderen op 2 weken tijd. Kwam allemaal in onze media. Dus heel spectaculaire gebeurtenissen. Dus we zien dat dat toch wel een serieus risico is. Dan doen we eigenlijk heel weinig. Niet alleen in België, maar ook in de VS en vele andere landen. Ook in de UK, waar ook veel expertise is rond pandemierisico’s. Dus uiteindelijk, we zien het gebeuren op televisie, het komt dichter en dichter en we blijven ernaar kijken. En er is nog niet onmiddellijk een reactie en dat is enorm fascinerend, maar in mijn ogen dus echt een witte zwaan. Omdat hierover al tot vervelens toe enorm veel werd gedebatteerd in vooral academische milieus.

Simon Ghiotto: Je haalt daar verschillende actoren aan. Ik hoor landen als het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en België, supranationale instellingen als de Europese Unie, de Wereldgezondheidsorganisatie en de OESO en private initiatieven. Maar wie is er nu eigenlijk verantwoordelijk voor of wie zou er die rol op zich moeten nemen? Is er daar een duidelijk toewijzing van verantwoordelijkheid surtout?

Johan Albrecht: Wel, uiteindelijk blijft natuurlijk elk land verantwoordelijk voor het onmiddellijk aanpakken van lokale kwesties. Het is vrij evident dat wanneer een nieuw virus opduikt in China, dat natuurlijk China vanaf dag één moet al doen wat het kan om de schade te gaan beperken. Dan moeten we niet kijken naar de WHO of naar andere landen, dus dat is vrij elementair. Maar natuurlijk, daaraan gekoppeld heb je ook dus wel informatiestromen en dat wordt gecoördineerd vooral door de WHO, internationaal dan. Dat kan natuurlijk ook in Europa gebeuren door Europese organisaties. Maar dus, men heeft de traditie en de cultuur om altijd te rapporteren aan de WHO. Je hebt daar ook echt databases over nieuwe risico’s, nieuwe ziektes die zich manifesteren. Zij het bij kippen of bij varkens of bij vleermuizen, dat wordt eigenlijk allemaal in databases gegooid, zodat de internationale gemeenschap weet wat er gebeurt. Maar het begint natuurlijk altijd in het eigen land. Je moet als eigen land u voorbereiden op de nodige maatregelen. Je hebt ook voorschriften inzake beschermende materialen die je moet in stock houden. Je moet investeren in testcapaciteit op een nationaal niveau. Je moet niet gewoonweg vragen aan uw buurlanden geef mij testcapaciteit. Nee, je moet er zelf ook werk van maken. Dus wat dat betreft heeft men een paar afspraken internationaal, maar het echte initiatief, dat moet vooral natuurlijk komen van de lokale instanties.

Simon Ghiotto: In je boek bespreek je het concept de georganiseerde onverantwoordelijkheid. Wat bedoel je daar precies mee?

Johan Albrecht: Ja. Dat is een concept dat ik heb gelezen, lang geleden, in een fantastisch boek van Ulrich Beck, World Risk Society, of de globale risicomaatschappij. Beck is een socioloog die vaststelt dat we door onze globalisering ook een paar risico’s aan het globaliseren zijn. We zijn bijvoorbeeld allen afhankelijk van een anonieme supply chain. We kopen enorm veel componenten aan bij leveranciers in Azië en die kopen ook zelf componenten aan bij andere leveranciers en we weten eigenlijk niet goed meer hoe afhankelijk we zijn van alle mogelijke betrokken partijen. Dus, als er een quarantaine is in Hubei of Zuid-Korea of Noord-Italië, plotseling worden de belangrijkste bedrijven ter wereld geconfronteerd met bevoorradingsproblemen omdat hun eigen leveranciers niet meer kunnen produceren of exporteren en noem maar op. En natuurlijk, technologieën worden verspreid via de globalisering, maar ook ecologische risico’s. En nu draagt iedereen bij tot het risico op een klimaatverandering. Dus Europa alleen kan nooit die klimaatsverandering aanpakken, we moeten dat globaal gaan doen of dat heeft eigenlijk geen schijn van kans.

Die risico’s hangen in de lucht, we zijn afhankelijk, onze globalisering heeft vooral gemikt op kostenminimalisatie. Dat heeft fantastisch goed gewerkt, zeg maar. Maar alleen de risicominimalisatie zijn we uit het oog verloren. Dat heeft ook sociale implicaties. Als bijvoorbeeld blijkt dat in de VS de ongeschoolden hun reëel loon de afgelopen 25 jaar elk jaar is gedaald met 0,2%, u hoort mij goed, gedaald, niet gestegen, dat geeft natuurlijk voor die mensen financiële implicaties die allesbehalve optimaal zijn. Dat geeft sociale knelpunten en dat komt ook voor een stuk door die globalisering. We ondergaan dat. We kijken daarnaar, we weten we zijn afhankelijk, maar er is geen verzekeringsmechanisme bij wijze van spreken. Of er is geen tegenpartij die zegt: wij gaan als buffer optreden, wij gaan die impact minimaliseren wanneer nodig.

We hebben heel veel overheid, we hebben heel veel markt, maar uiteindelijk wie wordt er aansprakelijk gesteld als zaken verkeerd lopen? Dat blijft heel onduidelijk. Dat is een beetje een bizarre situatie dat we vandaag enorm rijk zijn, dat we heel veel technologieën kunnen gebruiken, maar als het verkeerd dreigt te lopen, dan is er weinig responsmogelijkheid blijkbaar. Dat is toch niet wat we verwachten voor een rijke maatschappij. We verwachten net dat een rijke maatschappij investeert in bescherming, om bepaalde risico’s snel te kunnen aanpakken. Dat is toch wel onvoldoende gebeurd. Dat is een van de elementen die dus door Beck voorzien zijn geweest lang geleden en die naar mijn mening tot uiting komen nu met deze pandemieproblematiek.

Simon Ghiotto: In een vorige aflevering kwam de overoptimalisatie naar efficiëntie toe ten koste van de robuustheid van het systeem ook al eens aan bod, maar waren bedrijven dan zelf niet op de hoogte van de fragiliteit van hun productieketens?

Johan Albrecht: Ja, je hebt natuurlijk een historiek. Bijvoorbeeld de Fukushimaramp heeft ook een belangrijke verstoring in de supply chain met zich meegebracht. Ook voor onder andere de Europese auto-industrie, heel wat autobedrijven kopen blijkbaar verfproducten aan bij leveranciers rond Fukushima. Dus je kon op een bepaald moment in de Europese autosector bepaalde kleuren niet meer krijgen en dat soort zaken. Dus heel wat grote bedrijven zijn als gevolg van Fukushima begonnen met echt in kaart te brengen ‘hoe ziet nu mijn supply chain er echt fijnmazig uit’? Onder andere Toyota heeft dat gedaan en General Motors, een zeer intensieve inspanning. Ze hebben ervoor gezorgd dat ze voor alle cruciale componenten altijd een paar alternatieven achter de hand hebben, om dus minder afhankelijk te zijn van een probleem in een specifieke regio. Dat is gebeurd door een paar grote bedrijven, maar dat is niet gebeurd door alle bedrijven, helemaal niet. Is ook wellicht helemaal niet nodig. Als je gewoonweg totaal elementaire producten importeert die niet echt zo belangrijk zijn, je kan best dan een paar weken wachten, dan moet je niet echt, denk ik, allemaal die inspanningen gaan doen.

Maar interessant is dat onze afhankelijkheid er ook is wat betreft onze medische bescherming. Laat mij een paar voorbeelden geven, je hebt in Europa nog altijd een zeer belangrijke farmaceutische industrie, maar 80% van alle actieve componenten gebruikt door die Europese farmabedrijven komt uit India en China. Als je kijkt naar een bepaalde belangrijke producten zoals Penicilline, 90% van de productie daarvan gebeurt in China. China levert ook 60% van de globale productie van paracetamol. Dus je hebt heel veel medische producten waarvoor wij enorm afhankelijk zijn van een paar internationale leveranciers. Dat is op zich niet verkeerd, begrijp mij niet verkeerd wat dat betreft, dat is geen enkel probleem dat we die zaken eigenlijk aankopen. Alleen, als er iets fundamenteel verkeerd loopt, er kan van alles gebeuren, er kunnen handelsoorlogen ontstaan, je weet dat nooit, dan ben je natuurlijk wel kwetsbaar. Dus daar is te weinig aandacht naar gegaan. Onze kostenminimalisatie kreeg de focus en die kwetsbaarheid. Die wordt nu herontdekt en ook von der Leyen heeft gezegd: we moeten onze supply chain herbekijken in Europa. We moeten die kwetsbaarheid ten eerste in kaart brengen en proberen een antwoord erop te brengen. Dat wil niet zeggen globalisering terugduwen, maar dat wilt zeggen keuzes maken. Je moet, zoals Beck zelf aangaf in ’99, streven naar responsible globalisation. Je moet baten zeker en vast laten bestaan, maar je moet ook uw maatschappelijke prioriteiten bewaken door die globalisering, wanneer nodig, buiten te sturen om dus zo meer robuustheid, resilience, te kunnen creëren.

Simon Ghiotto: Als economen denken we vaak in termen van schalenvoordelen, in termen van absolute en relatieve productievoordelen. In gewone tijden zijn we toch veel beter af met de goedkope productie van basisgoederen in China, zodanig dat wij ons kunnen specialiseren in de hoogtechnologische, in de verwerkte goederen en de eindproducten, maar dat is wel een duidelijke zwakte in deze ongewone tijden dat we vandaag leren. Hoe kunnen we het beste van beide werelden combineren?

Johan Albrecht: Dat is natuurlijk een discussie die je kan voeren, denk ik, op het niveau van elk product. Dat moeten we natuurlijk hier helemaal niet doen. Maar u verwijst waarschijnlijk onder andere naar mondmaskers?

Simon Ghiotto: Ja, inderdaad.

Johan Albrecht: Dus mondmaskers, zeer eenvoudig product, u kan dat zelf thuis maken enzovoort. Wat stellen we nu vast? Wij kopen onze mondmaskers blijkbaar allemaal in China. Je kan daarop op vele manieren reageren. Je hebt dan mensen die zeggen: dat is totaal verkeerd, wij moeten mondmaskers niet meer gaan aankopen in China, wij moeten die gaan zelf maken in ons eigen land. Maar dat is waarschijnlijk helemaal geen oplossing. Omdat als Chinese bedrijven de wereldmarkt bedienen, gaan die natuurlijk een productiecapaciteit opbouwen in functie van een normale marktvraag. Men weet wat wordt besteld jaar na jaar en je gaat daarop de capaciteit organiseren. Over het algemeen wordt die capaciteit benut voor pakweg 80-85%. Dat betekent als de vraag een beetje stijgt, geen enkel probleem, u kan meer gaan produceren, u kan met een paar procent uw productie gaan laten toenemen. Nu, wat is er gebeurd in de maand maart? Plotseling paniek wereldwijd, iedereen wil tegelijkertijd miljoenen en miljoenen mondmaskers gaan aankopen in China. Dus het aanbod is stabiel geweest in die maand maart natuurlijk, maar de vraag is vermenigvuldigd met een factor pakweg 100 of 500 of 1000, ik weet dat eigenlijk niet. Dus je hebt simpelweg een capaciteitsprobleem. Niemand kan die vraag volgen.

Nu, als je een fabriek gaat bouwen in België, dan moet je natuurlijk eerst nog hopen dat je klanten vindt voor uw mondmaskers. Maar je gaat dan natuurlijk ook een fabriek bouwen in functie van een normale marktvraag. Je gaat geen fabriek bouwen waarvan de capaciteit maar voor 2% wordt benut, om in te spelen elke 25 jaar op een nieuw pandemierisico, je gaat dat helemaal niet doen. Dus we gaan hier een kleine fabriek bouwen, die gaat ook draaien aan 80% capaciteitsbezetting. Als de vraag hier terug bij een nieuw pandemierisico verhonderdvoudigd, kan die fabriek helemaal niet volgen. Dus eigenlijk is dat niet noodzakelijk een oplossing, waarmee dat ik niet zeg dat je niet moet nadenken over wat kan terug in België gebeuren. Maar ik geloof meer in het inschakelen van flexibele productietechnologieën, ook in andere sectoren. Nu met de nieuwe generaties van robots, noem maar op, kan je in de sectoren van sanitaire materialen, denk aan maandverband en noem maar op, de papiersector of de textielsector kan je met state of the art nieuwe technologie heel snel de productie veranderen naar bijvoorbeeld types van mondmaskers. Als je dus zou bedrijven hebben in uw omgeving die investeren in zo een technologieën, zou je die ook kunnen belonen via een soort tendercontract en kan je dan in tijden van nood aan die bedrijven de opdracht geven: stop nu met de productie van uw gewone producten en produceer onmiddellijk mondmaskers of andere beschermende materialen. Dat lijkt me wel haalbaar en dan kan je natuurlijk onmiddellijk een enorme capaciteit die verspreid is in een regio tegelijkertijd aanspreken.

En mocht men zo een inspanning doen op Europees niveau, dan kan je wel op termijn dan plotseling op heel veel aparte locaties in Europa een enorme toename van de productie van pakweg mondmaskers gaan realiseren op korte termijn. Dus uiteindelijk, een capaciteitsprobleem kan je eigenlijk alleen maar oplossen door capaciteit achter de hand te houden die je kan activeren wanneer nodig. Daar spreekt men te weinig over, men heeft nu veel kritiek op die globalisering, maar niet vergeten dat je een capaciteitsprobleem op zich niet mag verwarren met de nadelen van de globalisering. Dus vandaar dat we toch wel af en toe wat meer moeten kijken naar de echte bron van het probleem en niet a priori die globalisering verketteren voor alles wat misloopt.

Simon Ghiotto: Dat klinkt als een bijna exotische vorm van contracten, maar die bestaan, denk ik, reeds in de energiesector. Een sector waar je zeer goed thuis in bent. Klopt dat?

Johan Albrecht: Ja, je hebt de tendercontracten. Wanneer bijvoorbeeld in ons land de netwerkoperator, bedrijf Elia, merkt dat de productie iets te laag is om de vraag goed te kunnen volgen in de komende uren, dan gaat Elia gascentrales activeren waar zij controle over hebben om die productie op te voeren. Dus met die gascentrales heeft Elia een soort capaciteitscontract. Elia is niet de eigenaar van die centrale, maar gebruikt die, zet die in wanneer nodig.

Dus je kan op zo een manier, met zo een formule, werken ook naar andere sectoren toe en je kan dan zeggen van kijk, af en toe gaan wij uw productiecapaciteit activeren. Wanneer het nodig is om bijvoorbeeld mondmaskers te gaan maken, dan gaan we u vragen stop met de productie van maandverband of zoiets en bouw snel om naar de productie van mondmaskers gedurende pakweg twee weken.

Dus je hebt inderdaad in een paar markten al dat soort contracten en dat werkt eigenlijk vrij goed. Het hangt natuurlijk af van is het technologisch mogelijk. Vandaag is dat niet zo evident, maar met de nieuwe generaties van robottechnologie is dat eigenlijk veel meer haalbaar, kan je dat vrij snel doen, moet je natuurlijk wel nog zien dat je logistieke keten er ook is op voorzien, dat je de nodige grondstoffen in de buurt hebt. Maar terug, eenvoudige mondmaskers vragen weinig exotische materialen. Dat kan je eigenlijk vrij gemakkelijk oplossen op die manier.

Simon Ghiotto: We hebben het nu gehad over de economische voor- en nadelen van het uittekenen van productieketens, maar voor jou opent dat ook de deuren naar een hele hoop ecologische overwegingen. Welke zijn dat dan?

Johan Albrecht: Wel, als we nu meer aandacht hebben voor die supply chain, we stellen vast dat we toch enorm afhankelijk zijn van het verre buitenland en we kennen onze partners niet heel goed. We zouden ook kunnen zeggen van kijk, in Europa willen we, dat heeft ook von der Leyen gezegd, onze afhankelijkheid van die supply chain herbekijken, maar Europa wil ook tegelijkertijd natuurlijk een klimaatleider blijven en dat klimaatleiderschap gaan versterken via onder andere die Green Deal, zou je kunnen zeggen van we gaan twee vliegen met een slag proberen te slaan. We gaan dus onze supply chain niet alleen herbekijken in functie van minder afhankelijk, maar we gaan ook naar onze verre leveranciers in Azië een signaal geven: we blijven graag met jullie zakendoen, maar we vragen wel dat uw aanbod meer koolstofarm wordt geproduceerd. Want dat gebeurt nu eigenlijk veel te weinig.

Een van de pijnpunten van het Europese klimaatbeleid is dat we onvoldoende erkennen dat eigenlijk heel veel Europese bedrijven de afgelopen dertig jaar de productie van energie-intensieve producten geoutsourcet hebben naar Azië, Noord-Afrika of Turkije, om die dan terug te importeren in de Europese Unie. Dus uiteindelijk is het een klein beetje bizar dat we bijvoorbeeld in Europese autobedrijven auto’s assembleren in een zeer koolstofarme omgeving waarvan toch wel heel wat producten komen uit koolstofintensieve economieën.

Het zou eigenlijk logischer zijn dat we de grote kracht van Europa, namelijk een zeer rijke afzetmarkt, meer gaan uitspelen en dat we zeggen tegen onze leveranciers: wij kopen graag jullie producten aan, maar we vragen wel dat die op termijn meer koolstofarm gaan worden. U weet misschien ook wel dat Europa vandaag werkt aan een zeer ambitieus herstelplan. Je hebt niet alleen de Green Deal, maar je hebt ook het herstelplan Next Generation van 750 miljard Euro, waarover meer duidelijkheid gaat komen de volgende weken. Dus Europa gaat beroep doen op de kapitaalmarkten, maar gaat ook wat geleend wordt onder andere afbetalen met nieuwe belastingen. Men heeft daar twee ballonnetjes voor gelanceerd: een soort digitale belasting, er valt nog af te wachten wat er daar effectief mee gaat gebeuren, maar de andere optie was een koolstofbelasting aan de grenzen. Dat betekent een CO2-compenserende belasting op de invoer vanuit landen die, laat ons zeggen, niet genoeg inspanningen doen inzake klimaatbeleid. En eigenlijk, wat men daar zegt, zou je ook simpelweg kunnen toepassen op alle producten die via die supply chain worden geïmporteerd. Je kan bijvoorbeeld vragen aan de leveranciers doe een goede levenscyclusanalyse van uw producten. Dan weten we wat is daarvan de ecologische voetafdruk. Producten met een zeer lage voetafdruk gaan we fiscaal enorm genereus behandelen. Maar producten met een zeer nefaste ecologische voetafdruk gaan spijtig genoeg aankijken tegen een hoog invoertarief. Als je op die manieren gaat naar uw leveranciers, geef je een enorme prikkel om ook in andere regio’s wereldwijd te gaan werken aan een koolstofarme productie. Natuurlijk moet je ook tijd geven aan uw leveranciers. Je kan dat niet invoeren in het jaar 2023 en dan zeggen vanaf de dag daarna is dat de nieuwe regeling. Je moet die ook voorbereiden, je moet daar ook genoeg methodologie voor ontwikkelen. Dat is een werk van lange adem, dat weet ik ook wel, maar dat kan dus een manier zijn om uw supply chain niet alleen direct veiliger te maken, maar ook automatisch koolstofarmer te maken. Zo kan Europa de leidersrol inzake klimaatbeleid ook via de globalisering laten doorwerken in andere regio’s ter wereld.

Simon Ghiotto: Zou dat dan voor elke sector gelden? Want ik kan mij toch wel inbeelden dat dat tot enorme informatie- en administratiekosten zou leiden?

Johan Albrecht: Ja, dat gaat natuurlijk leiden tot informatiekosten, informatie-inspanningen, maar niet vergeten, dat gebeurt nu al voor heel wat producten. Dat gebeurt voor voedingswaren. Alles gebruikte onderdelen zijn daar traceerbaar. Dus als je in ons land een koekje koopt, bij wijze van spreken, met op de reep de ingrediënten, de producent van dat koekje weet: wij kopen dat soort olie aan bij die leveranciers en dat wordt zo en zo verwerkt. Dus je hebt rond heel wat producten al dat soort informatiestromen. Dus dat is op zich helemaal niet nieuw, alleen zijn die informatiestromen niet zozeer gericht op ecologische impact. Dus we gaan voor die producten het ecologische plaatje moeten toevoegen aan de informatiestromen.

We leven ook in de kennismaatschappij. We spreken zo graag over big data, over artificiële intelligentie en dus je kan natuurlijk gebruik maken van al die kennis als je begint met echt die informatie in kaart te brengen. Dus een informatie-inspanning moet er hoe dan ook gebeuren willen we echt op globaal niveau onze koolstofafhankelijkheid beter in kaart kunnen brengen om die op langere termijn af te bouwen.

Ook niet vergeten, dit gaat inderdaad geld kosten, maar dit maakt het wel mogelijk om op een meer efficiënte manier uw klimaatbeleid te organiseren en dat gaat natuurlijk ook rendement met zich meebrengen. Als we meer landen kunnen mobiliseren internationaal, dan moeten we in Europa waarschijnlijk minder dure lokale inspanningen doen. Dus je moet het altijd een beetje bekijken vanuit langetermijnbaten tegenover langetermijnkosten.

Simon Ghiotto: En dan ook het volledige plaatje bekijken.

We hebben het nu gehad over de productieve nijverheid, maar een van de zwaarst getroffen sectoren zal waarschijnlijk de luchtvaart blijken, zowel vandaag tijdens de coronacrisis, maar in hoe dan ook het nieuwe normaal eruit zal komen te zien de komende maanden en jaren. In België focust de discussie vooral op al dan niet overheidssteun en in welke vorm en in welke grootte voor Brussels Airlines. Maar in het boek spreek je over een structurelere oplossing. Hoe zou die er dan uitzien?

Johan Albrecht: Wel, natuurlijk moeten we even teruggaan naar de bron van het probleem. Dus in elk pandemiehandboek lees je dat als ergens een risico opduikt voor een nieuw virus, dan moet je natuurlijk alle contacten met die hotspot van dat nieuw virus minimaliseren. Je moet dus niet op reis gaan naar regio’s waar het virus blijkbaar aan een opmars bezig is. Anders breng je gewoonweg dat virus naar alle uithoeken van de wereld en heb je onmiddellijk een globaal probleem.

Toen China het nieuw coronavirus ervoer, heeft de Chinese overheid toch vrij snel de mobiliteit enorm beperkt. Dat betekent de vluchten tussen Wuhan en Beijing zijn heel snel verboden geweest. Men heeft ook daarna alle andere treinverbindingen met Wuhan en andere steden enorm beperkt tot helemaal verboden. Natuurlijk kwam de quarantaine vanaf 23 januari, was alles bij wijze van spreken bij wet verboden. Wij wisten dat, wij zagen dat allemaal op televisie gebeuren. Dan zagen we dat het coronavirus in Italië aan een opmars bezig was. Dan kwam de krokusvakantie aan en dan hoor je op televisie: geen probleem als u wilt gaan skiën in Noord-Italië. Je moet je daarvoor niet te veel zorgen maken, ga maar doen. Nu weet je natuurlijk achteraf: dit was niet de beste zet. Maar waarom heeft men niet onmiddellijk gezegd van kijk, we gaan geen toerisme toelaten in Noord-Italië. Als je dat doet, heb je natuurlijk onmiddellijk schadeclaims, enorme grote verliezen, heel veel verontwaardiging van levenslustige reizigers en noem maar op. Stel u dan eens voor dat het coronavirus eigenlijk maar een gewoon banale verkoudheid is. Dan heb je een fundamenteel probleem. Niemand wil zo een risico nemen. Dus we hebben eigenlijk heel weinig gedaan. We hebben gehoopt dat dat virus best meeviel, maar het is anders uitgedraaid.

Hadden we nu op voorhand een instrument ontwikkeld om een soort compensatie te kunnen betalen aan sectoren die worden getroffen door een beperking op de activiteit uit vrees voor een of ander pandemierisico, dan had de beleidsmaker kunnen zeggen: beste mensen, wij gaan verbieden dat u gaat skiën in Noord-Italië. We gaan vluchten meer toelaten tussen België en Noord-Italië en alle schade gaat worden vergoed uit een of ander interventiefonds. Dus had men dat kunnen aanspreken, een soort interventiefonds, had men wel die maatregel kunnen nemen. Ik vind dat op zich een heel belangrijk element, omdat in onze globale risicomaatschappij, Beck zegt: veel risico’s, we kunnen ons daartegen niet verzekeren. Dat klopt, maar je kunt natuurlijk altijd wel met anticiperen het nemen van maatregelen mogelijk maken. Dus ik pleit voor het in leven roepen van een soort interventiefonds.

Bijvoorbeeld de luchtvaartsector. Dat had men al kunnen doen lang geleden, bijvoorbeeld na SARS. Dan had je toch ook wel een risico op een pandemieproblematiek. Men had kunnen zeggen van we gaan een fonds in het leven roepen en iedereen die een vlucht boekt, daarvan gaat een klein bedrag van uw aankoopprijs in dat fonds terecht. Dus dat fonds gaat enorm snel heel rijk worden. Als we dan moeten de luchtvaart onderbreken als gevolg van pandemierisico’s gaan alle bedrijven die worden getroffen vergoed worden dankzij dit fonds. Dan heb je natuurlijk wel naar de beleidsmakers toe een instrument om pijnlijke maatregelen te gaan nemen en te laten compenseren.

Dus je kan, denk ik, door een soort pseudoverzekeringsmarkt te organiseren een krachtiger beleid mogelijk maken. Dat heeft men nu nagelaten, niet alleen natuurlijk in België, maar ook in vele andere landen. Men heeft dus het virus optimaal laten verspreiden, bij wijze van spreken, met alle gevolgen van dien. Dus nu inderdaad is die luchtvaartsector enorm had getroffen. We moeten natuurlijk zorgen dat die overeind blijft, want als maatschappij gaan we weinig winnen met laten collectief failliet gaan van deze belangrijke sector.

Simon Ghiotto: Dat is dan een instrument gefinancierd door de activiteit uit de sector in plaats van de belastingbetaler?

Johan Albrecht: Ja. Ik zou pleiten voor het spijzen van een soort interventiefonds door gewoonweg in de ticketprijs een bijdrage door te sluizen naar een soort interventiefonds. Omdat natuurlijk wie het meest vliegt, die moet dat betalen. Dat zijn dus de mensen die de meeste risico’s met zich meebrengen. Wie nooit vliegt, die kan je moeilijk vragen te gaan betalen voor een soort steunmechanisme om de luchtvaartindustrie overeind te houden. Maar natuurlijk, als je daarmee begint pakweg in het jaar 2004 of zo, na SARS en je kan dat fonds spijzen gedurende een lange periode, dat natuurlijk elk klein bedrag op een ticket, tel dat op, op alle geboekte tickets, we boeken letterlijk miljarden tickets per jaar, enorme bedragen die je kan opbouwen eigenlijk. Dat geeft dan toch in theorie een soort buffer om wel moeilijke maatregelen te nemen en ook de getroffen bedrijven te kunnen compenseren.

Simon Ghiotto: Je hebt daarnet al even over de digitale evoluties, de laatste decennia en vooral de laatste jaren gesproken. In het boek beschrijf je hoe digitaal het nieuwe normaal wordt: in betalingen, in communicatie, zelfs volgens sommigen in het onderwijs. Als prof heb je die digitale omslag aan de universiteit in l