Industriebeleid verdient beter
De politieke uitspraken van de voorbije weken over het industriebeleid zijn het betere bochtenwerk. Industriebedrijven sturen al maanden alarmsignalen uit over de hoge energieprijzen en de oplopende concurrentiehandicap door de Belgische loonindexering.
Ze vroegen een antwoord op de Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA). Begin januari leek naar hen geluisterd te worden. Premier Alexander De Croo begon het jaar immers met de aankondiging dat hij onze concurrentiekracht bedreigd zag door de 400 miljard dollar Amerikaanse subsidies en dat hij het voortouw wou nemen op het binnenlandse toneel én in Europa. Plots kwam vanuit Davos echter een heel ander geluid: dat we blij moeten zijn met de IRA. Achter die verschillen schuilt deels het feit dat in Davos vooral de stemmen van de grootste multinationals gehoord worden, terwijl thuis ook de belangen van het bredere industriële weefsel aan bod komen.
Dat roept de vraag op waar het industriebeleid vorm wordt gegeven. Want beslissingen moeten meer dan ooit goed doordacht zijn. Desastreuze gedachtegangen vermijden kan alleen als diverse standpunten voldoende met elkaar geconfronteerd worden. Ons land heeft een schrale debatcultuur. Waar vindt het maatschappelijke debat plaats? En hoeveel rekening wordt ermee gehouden in de besluitvorming?
België geeft veel geld uit aan subsidies voor onderzoek en ontwikkeling (O&O). Op veel fora kreeg ik de voorbije maanden te horen dat andere landen ook veel subsidies op tafel leggen voor de productie zelf en dat wij dat ook moeten doen. Maar was de Europese interne markt dan niet bedoeld om concurrentie niet meer scheef te trekken door dit soort interventies? Nog niet zo lang geleden lag er nog een rode lijn tussen het ondersteunen van O&O en regelrechte productiesubsidies. De EU neemt onder Frans Timmermans en Ursula von der Leyen nieuwe rollen op, maar de klassieke opdracht van het afdwingen van een correcte interne markt krijgt niet zoveel aandacht meer.
De EU heeft minder belangstelling voor haar klassieke opdracht van het afdwingen van een correcte interne markt.
Om verkeerde inschattingen zo veel mogelijk te vermijden, ontwikkelde de Amerikaanse president Abraham Lincoln destijds (en president John F. Kennedy pas na de desastreuze Cubacrisis) methodes tegen het zo gevaarlijke groepsdenken, waarbij niemand nog het dominante verhaal in vraag durft te stellen. In welke mate behoeden de huidige leiders zich voor dat denken dat zoveel historische flaters op zijn conto heeft? Blunders vermijden betekent ook garanderen dat je vanuit dogmatisme toekomstige oplossingen niet onmogelijk maakt.
Een historisch voorbeeld is de constructie van de snelwegen van de luchthavens van New York naar Manhattan. De toenmalige directeur openbare planning wilde bewust dat de capaciteit nooit uitgebreid zou worden. Hij liet tunnels en brugdoorgangen zo ontwerpen dat uitbreiding nooit mogelijk zou zijn. Als dat geen waarschuwing is voor het aanvaarden van dogmatische beslissers die het lot van een gemeenschap in hun handen hebben.
Als we in een logica van zo veel mogelijk subsidies belanden, kunnen landen met minder diepe zakken, zoals België, aan het kortste eind trekken. Dat denkt men te kunnen omzeilen door Europese fondsen op te richten. Die rekenkunde moet eens kritisch tegen het licht gehouden worden. België droeg 17 miljard euro bij aan het Europees Coronaherstel-fonds, terwijl ons land 5,9 miljard eruit dacht te ontvangen.
Subsidies naar handvol grote bedrijven
Een ander kritiek punt is dat veel subsidies bij een handvol grote bedrijven terechtkomen. In welke mate houden beleidsmakers in hun focus op subsidies rekening met het bredere industriële weefsel? Hetzelfde kan gezegd worden over een flinke scheut van de reguleringstsunami die vanuit Brussel over de Europese Unie wordt uitgerold. Het gevolg is vaak een regelgevende druk die een onbereikbare zekerheid eist, ingefluisterd door spreadsheets met ingebeelde cijfers.
Voor een stuk heeft niet alleen Duitsland, maar de hele EU de voorbije decennia haar veiligheidsbeleid uitbesteed aan de VS, haar exportgeleide groei aan China en haar energiebehoeften aan Rusland. Het lijkt niet te veel gevraagd om de toekomst van het Europees industriebeleid wat doordachter voor te bereiden.
Ook Bernard Delvaux, 13 jaar aan het hoofd van Sonaca en nu CEO van Etex, trekt in L'Echo en Le Soir aan de alarmbel. «La désindustrialisation est un vrai risque en Europe et en Belgique», zegt hij.