Naar overzicht

Hoezee voor de industrie!

Een sterke industriële sector is voor een kleine en open economie als België een uitermate belangrijke manier om welvaart te genereren. Een van de minder bekende Europese aanbevelingen is dat de industrie 20 procent van het bruto binnenlands product (bbp) voor haar rekening moet nemen.

Een sterke industriële sector vormt de ruggengraat van een sterk economisch weefsel. Dat kan op meerdere manieren aangetoond worden. Een ervan is door de bijdrage van de industriële sector aan het exportpotentieel van een land te bestuderen en te vergelijken met die van de dienstensector. De eerste draagt drie keer zoveel bij als de tweede. Voor een kleine en open economie als België is dat een uitermate belangrijke manier om welvaart te genereren.

Naast die grotere bijdrage aan de exportcapaciteiten laat de industrie ook een grotere productiviteitsgroei noteren dan de dienstensector. Dat staat in rechtstreeks verband met de hoge onderzoeksintensiteit van de industrie. De innovatieve en hoogtechnologische sectoren worden steeds belangrijker om de economische groei te ondersteunen. Het is essentieel om optimaal in te zetten op de wisselwerking tussen het vernieuwende en opkomende hoogtechnologische veld en de bestaande industriële basis. Dat vereist dat inspanningen in onderzoek en ontwikkeling voldoende naar bedrijven doorstromen.

Een belangrijke stap is het stimuleren van jongeren en het onderwijssysteem om technische en wiskundige richtingen op te nemen en op punt te stellen. Hoewel de maatschappelijke waarde van een breed onderwijsnet niet te ontkennen valt, vereist het toekomstige economisch systeem vooral inspanningen in die interessegebieden. De overheid heeft al stappen in die richting gezet, maar bijkomende investeringen blijven nodig. Op basis daarvan wordt het mogelijk het hoogtechnolo- gische groeipad dat de jongste jaren is ingezet, door te trekken en naar nieuwe niveaus te tillen.

Als de industriële activiteit een van de sleutels is om de zwakke productiviteitsgroei te bestrijden, is de volgende vraag wat een goede biotoop is voor een florerende industrie. Het is belangrijk niet alleen op de vaak aangehaalde kostencompetitiviteit te focussen, maar verder te kijken dan dat. Op vlak van niet-kosten- competitiviteit is belangrijkere winst te boeken en net dat is voor geïndustrialiseerde landen de te verkiezen route.

Digitale hype

Hoewel tot nu toe geen eensgezindheid bestaat over de opkomst en de implicaties van Industrie 4.0, zijn een toenemende automatisering en industrialisering onafwendbaar. In de media wordt dat aangeduid als een verdringing van een oud industrieel apparaat, maar de realiteit blijkt veel genuanceerder. Industrie 4.0 kan eerder gezien worden als een uitdaging om de golven van de-industrialisering in Europa tegen te gaan, in plaats van een bedreiging. De digitale hype kan de indruk wekken dat de maakindustrie irrelevant wordt. Die indruk is verkeerd.

Een van de elementen die bevorderend zouden werken, is een vermindering van de overheidscomplexiteit. Momenteel zijn beslissingen afhankelijk van meerdere overheden in verspreide slagorde, wat de efficiëntie van het besluitvormingsproces afremt. Een ander aspect is de infrastructuur. België en vooral Vlaanderen zijn enkele industriële clusters rijk, die resulteren in schaalvoordelen in productie en de innovatiecapaciteit van ons land verhogen. Toch gaat de toegevoegde waarde van die clusters steeds meer achteruit, in het bijzonder door de suboptimale ontsluiting. Het voorbeeld van Duinkerke is tekenend. Bedrijven worden gelokt met de belofte van een infrastructuur die de Belgische evenaart, maar een betere ontsluiting biedt.

Sociaal klimaat

Een kritische succesfactor is een goed sociaal klimaat. Het conflictmodel is contraproductief. Verzeker dat voldoende expertise aan bod komt in de uitwerking van een visie in plaats van te focussen op de behartiging van kortetermijnbelangen en op het verdelen van de koek. Een efficiënt overlegplatform is de te verkiezen oplossing. Cruciaal is dat dat gebruikt wordt om tot een strategische visie te komen op basis van de input van de betrokken stakeholders, waarbij het belang van de nationale industrie en de maatschappelijke uitdagingen vooropstaat. Het louter verdedigen van de eigen belangen is contraproductief.

Het idee dat we een kenniseconomie kunnen zijn zonder lokale productie is een illusie. Er moet worden ingezet op de combinatie van beide en de loskoppeling tussen de twee is te vermijden. De industrie is een motor voor de aanpak van maatschappelijke problemen, maar het potentieel moet wel gerealiseerd worden.

Het belangrijkste is misschien dat iedereen een duidelijke ambitie voorop durft te stellen. Om een gezonde economie te realiseren moet een industrieel belang (in enge zin) van 20 procent van het bbp nagestreefd worden. Dat is mogelijk door internationaal te denken en zich op te trekken aan best-in-classvoorbeelden met een make-it-happenattitude in plaats van zich blind te staren op obstakels. Met 16 à 17 procent scoren we onder het Europese gemiddelde en zelfs behoorlijk onder de 20 procent die Europa aanraadt. De mate waarin we voor onze bevolking een hoog welzijn en welvaart realiseren, hangt finaal af van de productiviteitsgroei. Er is veel potentieel, maar het moet meer worden aangeboord en gevoed.

Deze opinie verscheen in De Tijd op 22 mei 2018.