Naar overzicht

Civiele maatschappij en vertrouwen

In veel landen met een maatschappij zo complex en een overheid zo groot als die in België ontstaat het gevoel dat er een te grote kloof is tussen de burger en de staat met zijn bureaucratische structuren. Het is belangrijk voldoende ruimte te laten voor de civiele maatschappij die vitaliteit bevat om als cement voor het sociaal weefsel te functioneren waarbij ook voldoende beroep gedaan kan worden op gemeenschapswerking en de eigen verantwoordelijkheid.   

Het is essentieel dat de overheid zich focust op de waardevolle taken die de markt of het private initiatief niet realiseren. Daarbij dienen vervolgens belangrijke randvoorwaarden vervuld te worden. De eerste is dat de overheid zelf in haar eigen werking performant is.

De overheid moet bewaken dat ze de complementaire rol van de markt niet overneemt of onmogelijk maakt. Fundamenteel is ook dat de overheid respecteert dat burgers zelf ook hun eigen verantwoordelijkheid opnemen, individueel of in samenwerkingsverband. Sinds lang bestaan daar verschillende visies op. Sterke sociale relaties maken het mogelijk dat individuele belangen overstegen worden voor het realiseren van een gemeenschappelijk belang. Een ‘gemeenschap’ werd onderscheiden van de ‘maatschappij’[1]. Bij die laatste gaat het eerder om berekende keuzes om samen te werken en zo bepaalde doelen te bereiken. Moderne denkers zien opnieuw een meer “communautaire” toekomst als aanvulling op de verzorgingsstaat: “Because they (communities) can fulfil them at lower public costs and with greater humanity than either the state or the market. They may well be the most important new source of social services in the foreseeable future.[2]” Daarbij gaat het echt wel over meer dan enkel de verlichting van het staatsapparaat hoewel kostenefficiëntie uiteraard ook wezenlijk is. De nadruk dat communautair en privaat initiatief meer menselijkheid toelaat, sluit aan bij een lange traditie. Kijk naar de rol van religieuze organisaties en liefdadigheid in zorg, onderwijs en armenzorg. Vaak vervulde dit ook wel een corrigerende rol op fenomenen van centralisme en anonieme, bureaucratische structuren die ver van de mens stonden.

Schumpeter[3] geloofde dat het succes van de vrije markt en de welvaartscreatie zou leiden tot waarden die er vijandig tegenover staan. Een groep ontstaat met een ​​negatieve kijk op de markt en zijn vermogen tot welvaartscreatie, zelfs al ontlenen ze er zelf ook hun bestaan aan. In dergelijk klimaat is het goed denkbaar dat parlementen meer en meer stemmen voor beperkingen op ondernemerschap en allerlei regelgevende instellingen die minder oog hebben voor de motor van welvaartscreatie. Als hierdoor de tolerantie voor 'creatieve destructie' verzwakt, dreigt finaal de tak die de vruchten draagt, afgezaagd te worden.

Vertrouwen


De overheid dient te opereren vanuit ten minste een weerlegbaar vermoeden van vertrouwen in de eigen burgers en ondernemingen. Te vaak zien we de overheid handelen vanuit wantrouwen tegenover burgers en bedrijven. Uiteraard schieten mensen soms tekort maar dit mag niet impliceren dat wantrouwen de basishouding wordt. Dit dient zich ook te vertalen in vertrouwen naar de eigen instellingen en ambtenaren. In plaats van een centralisatie vanuit Brussel ligt het heil meer in autonomie van ook lokale overheden die dicht bij de burger staan. Diegene die het beste de lokale context kunnen inschatten zijn niet zelden diegenen die daar het dichtst bij staan.

Daarvoor moet er ook werk gemaakt worden van minder betutteling van verenigingen, minder overbodige administratieve procedures zodat mensen zelf hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen. Denk ook aan de roep voor minder planlast zodat scholen en leerkrachten zich op de essentie kunnen focussen. Er is bij de overheid een epidemie op het vlak van rapporteringen allerhande. Controle is soms onvermijdelijk maar zorg dat dit gebeurt op zaken die er echt toe doen. Volgens de decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur Paul Frissen[4] “gaat het in een democratie vooral om het scheppen en beschermen van de voorwaarden voor maatschappelijke zelforganisatie. De wijsheid van het collectief komt immers in belangrijke mate voort uit de variëteit die weer voorwaarde is voor veerkracht.” Hij wijst er in meerdere boeken op dat de ambitie van de staat om alles tot in detail te beheersen een bedreiging is voor die veerkracht wat leidt tot een ‘institutionele  sclerosis’[5].

Verantwoordelijkheid


In deze context staat het begrijp ‘verantwoordelijkheid’ centraal[6]. Mensen zijn gewoon geworden aanspraken te doen op derden voor hun leefomstandigheden (onderwijs, gezondheid, uitkeringen). Op wie doen we echter al die aanspraken? Zogauw die aanspraken in wetten of reglementen wordt omgezet, kijkt men vooral richting de overheid[7]. De dimensie eigen verantwoordelijkheid dient heropgewaardeerd worden. Is het anno 2020 nog mogelijk om bijvoorbeeld de verwachting te koesteren dat iemand bij ziekte of armoede kan rekenen op hulp van familie of buren? Ook is het mogelijk dat het individu zelf reserves aanlegt of verzekeringen neemt.

Vanaf dat er bij wet verplichte bijdragen gevraagd worden, zitten we inderdaad in de overheidssfeer. En is het opletten geblazen dat we niet in een dynamiek komen van steeds grotere verwachtingen die finaal maken dat ze niet meer in te lossen vallen. Met een tsunami aan beloften die zich snel vertalen in extra overheidsschuld en lasten voor volgende generaties. Met andere woorden een welvaartsstaat dreigt een dynamiek los te maken met burgers die zich als eisende cliënten beginnen te gedragen en onvoldoende inzien dat het bouwwerk op losse schroeven kan komen te staan door ongeremd consumentengedrag.

[1] Tönnies , F., Gemeinschaft und Gesellschaft, Leipzig 1887.

[2]  A. Etzioni, The third way to a good society, London 2000, p. 18

[3] Schumpeter, J., 1942, Capitalism, Socialism and Democracy, Routledge

[4] Frissen, P.H.A., 2009, Gevaar verplicht: Over de noodzaak van aristocratische politiek. Amsterdam: Van Gennep.

[5] Zie ook: Frissen, PH.A. 2010, De staat van verschil: een kritiek van de gelijkheid, Amsterdam: Van Gennep.

[6] Bovens, M. (1998). The Quest for Responsibility. Accountability and Citizenship in Complex Organizations. Cambridge: Cambridge University Press.

[7] Ossewaarde, R. (2006). Eigen verantwoordelijkheid. Bevrijding of beheersing? Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

Overheid+Markt