Naar overzicht

Transitie, transformatie, trade-offs

Waar komt economische groei vandaan? Wat maakt het ene land, de specifieke regio, die individuele onderneming competitiever dan zijn tegenhangers? De modellen van de twintigste eeuw lieten zien dat de toename van de (werkende) bevolking en de opbouw van kapitaal er maar gedeeltelijk in slaagden de groei te verklaren. De driver in de lange termijn was ‘totale-factorproductiviteit’ of kort gesteld ‘technologie’ – innovatie zeg maar. Wie niet vooruitgaat, gaat achteruit.

De ontwikkeling en de toepassing van wetenschappelijke en technologische vooruitgang kwam daarmee centraal te staan in het beleid, eerst om de levensstandaard te verhogen, dan weer om de nationale belangen te verdedigen en uiteindelijk om “moonshot missions” te verwezenlijken.

Recent krijgt de vraag naar het waarom van innovatie een ander of minstens breder antwoord: innovatie moet ons helpen om complexe uitdagingen, zogenoemde wicked problems aan te pakken. Wicked problems hebben geen unieke of ‘juiste’ oplossing; soms zijn ze zelfs niet eenduidig te formuleren. Ze gaan ook niet over een welomschreven technologisch probleem maar omvatten vaak de hele samenleving – wat experimenteren bemoeilijkt. Ze zijn symptomen van fundamentele maatschappelijke transformaties: hoe de demografische evoluties met onze arbeidsmarkt en sociale zekerheid verzoenen, hoe om te gaan met de klimaatwijziging, hoe ‘duurzaam’ te groeien, hoe de “safe operating space” voor de aardbewoners vorm te geven.

Deze nieuwste generatie van innovatiemodellen heeft veel meer aandacht voor hoe het ‘systeem-België’ of het ‘systeem-wereld’ werkelijk functioneert in zijn gehéél, met inbegrip van regelgevende, maatschappelijke, maar ook psychologische dimensies. Toch is de polarisering tussen de vorige groeimodellen en de huidige transformerende modellen niet productief. Voorstanders van die laatste zouden dan argumenteren dat maatschappelijke belangen nastreven vanzelfsprekend belangrijker is dan economische groei, terwijl de eerste winst boven alles zouden verheffen. Dat is een karikaturale scherpslijperij waarin alle nuance verloren gaat.

Wij pleiten voor een lezing die niet op zoek gaat naar de verschillen maar die eerder de gelijkenissen beklemtoont – met een belangrijke nuance. De oudere innovatiemodellen gaan er van uit dat R&D-inspanningen worden omgezet in ‘technologie’ die leidt tot economische groei. In een goed afgesteld model brengt deze groei positieve neveneffecten met zich mee, zoals publiek welzijn en ruimte voor cultuur. De nieuwste modellen gaan direct de wicked problems te lijf, en zien economische groei en competitiviteit als een nuttig positief neveneffect van het aanpakken van bredere maatschappelijke uitdagingen.

Dat lijkt misschien een kromme redenering, maar dat is het helemaal niet. Vroeger lag de nadruk op marktfalingen waar de overheid dan – overigens niet altijd even succesvol – een oplossing voor diende te bieden. De moeilijkheden nu gaan vooral over wie en hoe er die transformaties en transities moet sturen, richten, coördineren. Die rol wordt steeds vaker opgenomen door ondernemingen en organisaties, niet zelden gepusht door hun klanten en werknemers, door de samenleving dus. De wetgever en de overheid giet vaak pas na de feiten de maatschappelijke evoluties in wetteksten. Wie er nu al in slaagt om oplossingen ‘in de markt te zetten’ voor die maatschappelijke uitdagingen, heeft de eerste kans om die markt van morgen in te nemen.

Bovendien bracht het omvattendere systeemperspectief een nieuwe marktopportuniteit met zich mee. De eerste generatie windmolens, ggo’s… is niet altijd onmiddellijk de goede, en gaat soms gepaard met belangrijke negatieve neveneffecten voor de bredere samenleving. Oplossingen daarvoor brengen een eigen dynamiek met zich mee.

Het aanpakken van complexe maatschappelijke uitdagingen staat inderdaad centraal in de nieuwste modellen van innovatiebeleid maar dat wil niet zeggen dat ze niet langer een sterk economisch weefsel nastreven – integendeel. Er zijn twee vliegen in één klap te vangen door de inspanningen in een richting te nudgen die het individuele innovatietraject overstijgt. Wie het systeem in zijn geheel wil bijsturen door de gepaste hefbomen in dat systeem te regelen of te prikkelen, draagt niet alleen bij aan een betere samenleving maar doet ook de ondernemingen en organisaties klaarstomen voor de markt van morgen. We evolueren richting een economie waar het in stand houden van leefomgeving en klimaat niet langer gezien wordt als een randverschijnsel, maar waar dat soort afwegingen centraal komen te staan in de socio-economische en politieke besluitvorming – en die op zich een motor vormen van een veerkrachtige economie.