Naar overzicht

Overheidsparticipaties in bedrijven

Is er een plaats voor een zogenaamd deelnemingsbeleid door de overheid? In het verleden spraken velen over een agenda van verankering. Maar wat is de rol daarvan? Dienen die deelnemingen dan beheerd te worden met het oog op een maximaal rendement? Of gaat om het realiseren van maatschappelijke doelen? Vandaag denken dan velen aan de energietransitie maar het kan evengoed om heel andere doelen gaan zoals strategische autonomie. Voorstanders geloven dat dergelijk deelnemingsbeleid nodig is omdat regelgeving hiervoor tekortschiet. Denk bijvoorbeeld aan de Nationale Loterij en het reguleren van online gokken. Hoe doen we het echter op het vlak van efficiëntie in zo’n dossiers? Kunnen we een palmares van goed bedrijfsbeheer vaststellen bij de staatsdeelnemingen? Is er een goede bestuurscultuur?

De voorbije jaren voerde ik veel gesprekken met mensen met ‘cockpitkennis’ in deze materie. Vooruitlopend kan ik al zeggen dat er grote variatie is inzake bestuurscultuur. Er is zeker vooruitgang mogelijk op veel vlakken terzake. Cruciaal is het aan de overheid om voor een stabiele regelgevende omgeving te zorgen waarin de productie van welvaart tot stand kan komen. Transparantie, rechtszekerheid en een visie op de lange termijn zijn in nogal wat gevallen problematisch. Op federaal en regionaal vlak overigens. Ook in Vlaanderen erkent men te weinig dat een overheid niet alles kan doen.

Te veel petjes

Onze overheden dragen te vaak te veel petjes. De combinatie van de positie van aandeelhouder, toezichthouder, wetgever, consument en hoeder van de begroting is immens complex. Onderzoek stelt dat ‘goed bestuur’ (onder andere afwezigheid van nepotisme) een cruciale voorwaarde is voor goede resultaten. Op dat vlak is er bij ons veel ruimte voor verbetering. In Duitsland ligt het zwaartepunt bij de deelstaten maar daar gaat de rol van de politiek erg ver. In Nederland zorgt het model er daarentegen voor dat het zwaartepunt bij de raad van bestuur en commissarissen ligt. Het voordeel daarvan is dat er minder problemen voorkomen met het favoritiseren van een bepaald bedrijf boven een ander. Zoals we in ons land hebben met Bpost. Het meest spectaculaire Europees land inzake deelnemingsbeleid betreft Noorwegen. De deelnemingen zijn daar gigantisch maar ze worden ook extreem professioneel en deskundig centraal aangestuurd. Heel belangrijk is dat Noorwegen een verstandige mix heeft uitgedacht. Er zijn de deelnemingen die vooral met het maximaal rendement over de tijd als doel worden beheerd (categorie 1). Dat gebeurt door het Ministerie van Handel en Industrie. Dat levert echter niet dezelfde problemen van belangenconflicten op als bij ons met bijvoorbeeld Bpost. De toezicht op de gezondheid van de markt wordt verricht door sectorministeries en dit gebeurt strikt gescheiden van de eigenaarspositie bij het Ministerie van Handel en Industrie. In categorie 2 zitten de deelnemingen die niet op rendement zijn gericht maar op bredere maatschappelijke doelen. Veel landen kunnen overigens leren van dit Noorse model. Er is een strikte rapportering inzake kostenniveaus en rationale bedrijfsvoering. Op het vlak van het beheren en vermijden van belangenconflicten dienen we echt op alle beleidsniveaus lessen te trekken uit buitenlandse modellen. Met name Nederland hecht daar terecht veel meer belang aan.

Visie en transparantie

Het was zelfs na praktijkverkenning niet altijd helemaal duidelijk wat nu precies de visie is en welke richtlijnen daarbij gelden. Niet (enkel) de domeinen waar de overheid op inzet maar ook de modaliteiten van instappen en uitstappen, van opvolgen en evalueren.

De sleutel is vaak de beheersovereenkomst maar niet alle overheidsvehikels hebben een overeenkomst die naam waardig. De meningen zijn verdeeld over de risico-aversie van de overheid. Eén visie is dat de overheid het risico niet moet schuwen wanneer de “markt” op dat punt faalt, en dat dat ook effectief is wat overheidsfondsen doen. Anderen twijfelen.

De overheid dient zijn portefeuille te beheren als geheel en zich niet blind te staren op individuele dossiers – die ze vaak niet wil (of kan) laten vallen lang nadat de economische opportuniteit verdampte. Een ‘kneusjesportefeuille’, laat staan een set zombies, is niet wat je wil. Omstandige stakeholderbevraging maakte duidelijk dat er te veel geld weinig doelmatig wordt verdeeld en de prikkel om te excelleren te vaak ontbreekt. Als elke instelling die met belastinggeld werkt, alvast de principes van deugdelijk bestuur na zou leven… Maar er zijn weinig even werkzame alternatieven als druk vanuit de markt: hoe dichter men op de markt speelt, hoe beter men vaak functioneert. De overheid blijft nu vaak hangen in symboolbeleid waarbij kleine enveloppes gecreëerd worden om zoveel mogelijk partijen te bedienen. Zonodig wordt een nieuw vehikel in het leven geroepen in plaats van middelen bij te dragen aan bestaande programma’s met bestaande governance. Het objectief moet zijn om kapitaal te clusteren en gericht ter beschikking te stellen.

Tot slot is het belangrijk eraan te herinneren dat deelnemingsbeleid maar een stukje van de puzzel is. De sleutel ligt in het brede perspectief dat zowel economisch en handelsbeleid, als O&O en investeringen in infrastructuur en onderwijs en opleiding omvat; in een strategie die oog heeft voor economische diversiteit; en de idee van ecosystemen vooropstelt – de verbinding van onderzoek, middelen en ondernemerschap, zeg maar. Door een maatschappelijke en economische omgeving te creëren waarin innovatoren zich graag nestelen, dragen we bij aan een systemische vernieuwing van het socio-economisch potentieel van onze gemeenschap.