Botheid en rede
We evolueren van kwaad naar erger inzake de kwaliteit van het publiek debat. Velen schijnen de remmen te verliezen, en menen dat elke emotionele uitbarsting een welgekomen bijdrage kan leveren – ook zonder feitelijke grondslag. Het was weer een drukke periode op dat vlak.
Waarschijnlijk hebben de 11 Belgische rectoren een bijdrage willen leveren tot een beter migratiebeleid, met hun open brief over “het huidig klimaat rond migranten, een afnemend respect voor de menselijke persoon, en de verminderde aandacht voor de bescherming van de meest kwetsbaren in onze samenleving” – een unicum. Nadat de Eerste Minister al had gesuggereerd dat de regering voor deze migranten, die zich buiten elke wettelijkheid bevonden, aan een tijdelijke oplossing op humanitaire grondslag zou werken, bepleitten de rectoren hun definitieve regularisatie.
Naar mijn oordeel is het goed dat academici hun stem laten horen in de grote maatschappelijke debatten, maar een pleidooi voor één, radicale, oplossing in één individueel dossier is toch iets anders. Een algemeen appel op humaniteit, de waarden van de rechtsstaat en redelijkheid zou m.i. meer hebben kunnen overtuigen, ook al was het al voorbijgestreefd door de aankondiging van de Eerste Minister.
Staatssecretaris Francken reageerde op de rectorenbrief als door een wesp gestoken met één van zijn gekende tweets, met een voorwaardelijk verwijt van politieke spelletjes, en de waarschuwing dat de rectoren “de boemerang terug in hun gezicht kunnen krijgen”. Ongepast en bot, en een gemiste kans voor de bevordering van een debat met redelijkheid.
Een draagvlak voor migratiebeleid?
Nochtans is dat wat we missen, een debat met redelijkheid. Nu zwaaien de morele verontwaardigingen op steriele wijze heen en weer, ieder blijft bij zijn groot gelijk: einde discussie. Zo bouwen we in een samen-leving niet aan inclusiviteit – één van haar moeilijkste opdrachten, en die kan niet lukken zonder grote rationaliteit in de argumenten en redelijkheid in het debat en met emotionele intelligentie; dat is iets anders dan emotie zonder meer.
Er is in dit land geen stabiel consensueel draagvlak voor een migratie- en integratiebeleid (B. Benyaich, Klokslag 12, Tijd voor een ander migratie- en integratiebeleid, Itinera, 2014) - vandaag net zo min als vroeger. Er gebeurt “van alles”, zoals zo vaak, maar een doordacht migratiebeleid en een werkende integratiepolitiek zijn er niet.
De belangrijkste verworvenheid van goed beleid zou dus nu kunnen zijn om een stabiel draagvlak voor een gedegen migratiebeleid te bevorderen. In een land dat eens voorloper was inzake mensenrechten en humanitaire acties, moet dat toch kunnen? De Staatssecretaris geniet van een uitzonderlijke hoge populariteitsscore in Vlaanderen en in Franstalig België, ligt daar voor hem geen schitterende doelstelling?
Greenpeace-fundamentalisme
Op een heel ander domein speelde dezelfde spanning tussen botheid en argument. Greenpeace wil actie voeren tegen de verkoop van sommige vleesprodukten, die aan geldende warenvoorschriften beantwoorden. Het zet zich dus boven de wet; dat mag, maar dan moet je acties ondernemen om de wetgeving te wijzigen.
In zijn groot gelijk lanceerde Greenpeace een aanval op een bedrijf dat heel ver buiten de focus opereert van het door Greenpeace beoogde doel, wijziging van de wetgeving inzake vleesconsumptie. Greenpeace liet een dure reclamespot maken met STUDIO100-figuurtje Maya De Bij, die roken aanprijst met, in het filmpje, een klein rokend meisje.
Het zou gaan om een analogie tussen het kankerverwekkend roken aan de ene zijde en potentieel kankerverwekkende effecten bij gebruik van bepaalde, legaal verhandelde, charcuterie. In plaats van een analogie werd het een amalgaam, met stuitende overdrijving, storend misbruik van een minderjarig meisje in het filmpje, en de buitenproportionele afbeelding van dit meisje terwijl ze rookt.
Juridisch is dit foutief gebruik en beschadiging, op basis van een bij de haren getrokken analogie. Studio100 investeert al jaren en internationaal vanuit Vlaanderen in dit figuurtje, met een zorgvuldig gecultiveerd imago; wie daaraan twijfelt kan het boek van Hans Bourlon nog eens rustig lezen, met zijn eerder in DE TIJD gepubliceerde opiniestukken (De Blik van Hans Bourlon, 2017).
Naar verluidt beroept Greenpeace zich op het begrip “parodie” uit het auteursrecht. Het parodierecht houdt in dat gebruik met lichte en passende humor van een auteursrechtelijk beschermd werk (zoals Maya De Bij) zonder toestemming van de rechtenhouder kan gebeuren; de wijziging aan het oorspronkelijk werk, of van het kader waarin het wordt gebruikt, moet moet getuigen van ironie of van een lichte spot.
Dat vergt een inzicht in humor dat de fundamentalisten van Greenpeace kennelijk niet hebben, het vergezocht karakter van hun analogie en de buitenproportionele overdrijving plaatsen het filmpje mijlenver buiten de vaste rechtspraak inzake parodie.
Men mag geen verwarring zaaien, men moet dus uitsluiten dat de parodie afkomstig zou kunnen zijn van de rechtenhouder; daar is niets toe ondernomen. En men mag niet denigreren…., aldus de duidelijke rechtsgrenzen: als je op zo grove wijze de zorgvuldige “character”-bewaking van een internationaal huis aantast, handel je foutief en inbreukmakend.
Het publiek debat
Opnieuw: de botheid van radicaliteit, eigen gelijk in het kwadraat, op de kap van anderen. Het sluit aan bij een ongezonde en onhoudbare toonzetting in wat het publiek debat zou moeten zijn. Daar schiet onze samenleving niet mee op, en zo kunnen we niet verder. Wanneer het publiek debat stilvalt onder zulke verbale bommen, sterft de democratie. Een levendige uitwisseling van voor en tegen, een confrontatie van argumenten met feiten en getallen, de opbouw van een redenering en de reactie met een weloverwogen vraag. Zo gemakkelijk zou het kunnen zijn. Zo gemakkelijk zou het, altijd, moéten zijn voor een autoriteit zoals een staatssecretaris of een niet-gouvernementele organisatie die teert op veel goodwill van jongeren.
Dat zou ook mogen voor redacties en journalisten. Op de avond van de tragische moordaanslag in Luik, wanneer alle gerechtelijke, veiligheids- en politionele autoriteiten in volle onderzoek zijn, schiet een journalist niets op met een langdurige suggestieve herhaling naar een vraag van de aanwijzing van “de schuldige”. Die antwoorden zijn er op dat ogenblik niet. Iets meer rede kan dan ook bij vragen op zijn plaats zijn, journalistieke hardnekkigheid kan soms passend zijn, maar dan moet men bereid zijn om de juiste vragen stellen.
Mogelijk zullen er, altijd, fataliteiten zijn die we niet kunnen voorkomen binnen een rechtsstaat, ook daar liggen intelligente vragen.
En wanneer een minister niet aftreedt kunnen de vragen misschien minder aansluiten bij zijn emotioneel pleidooi over de veerkracht van justitiële en penitentiaire ambtenaren? Het is toch geen nieuws dat die zich niet altijd gesteund weten door een zwak beleid, of dat hun daadwerkelijke werkingsmiddelen in totale wanverhouding blijven staan tot wat van hun werk redelijkerwijze verwacht mag worden? Daar bleven veel pertinente journalistieke vragen liggen.
Waarschijnlijk hebben de 11 Belgische rectoren een bijdrage willen leveren tot een beter migratiebeleid, met hun open brief over “het huidig klimaat rond migranten, een afnemend respect voor de menselijke persoon, en de verminderde aandacht voor de bescherming van de meest kwetsbaren in onze samenleving” – een unicum. Nadat de Eerste Minister al had gesuggereerd dat de regering voor deze migranten, die zich buiten elke wettelijkheid bevonden, aan een tijdelijke oplossing op humanitaire grondslag zou werken, bepleitten de rectoren hun definitieve regularisatie.
Naar mijn oordeel is het goed dat academici hun stem laten horen in de grote maatschappelijke debatten, maar een pleidooi voor één, radicale, oplossing in één individueel dossier is toch iets anders. Een algemeen appel op humaniteit, de waarden van de rechtsstaat en redelijkheid zou m.i. meer hebben kunnen overtuigen, ook al was het al voorbijgestreefd door de aankondiging van de Eerste Minister.
Staatssecretaris Francken reageerde op de rectorenbrief als door een wesp gestoken met één van zijn gekende tweets, met een voorwaardelijk verwijt van politieke spelletjes, en de waarschuwing dat de rectoren “de boemerang terug in hun gezicht kunnen krijgen”. Ongepast en bot, en een gemiste kans voor de bevordering van een debat met redelijkheid.
Een draagvlak voor migratiebeleid?
Nochtans is dat wat we missen, een debat met redelijkheid. Nu zwaaien de morele verontwaardigingen op steriele wijze heen en weer, ieder blijft bij zijn groot gelijk: einde discussie. Zo bouwen we in een samen-leving niet aan inclusiviteit – één van haar moeilijkste opdrachten, en die kan niet lukken zonder grote rationaliteit in de argumenten en redelijkheid in het debat en met emotionele intelligentie; dat is iets anders dan emotie zonder meer.
Er is in dit land geen stabiel consensueel draagvlak voor een migratie- en integratiebeleid (B. Benyaich, Klokslag 12, Tijd voor een ander migratie- en integratiebeleid, Itinera, 2014) - vandaag net zo min als vroeger. Er gebeurt “van alles”, zoals zo vaak, maar een doordacht migratiebeleid en een werkende integratiepolitiek zijn er niet.
De belangrijkste verworvenheid van goed beleid zou dus nu kunnen zijn om een stabiel draagvlak voor een gedegen migratiebeleid te bevorderen. In een land dat eens voorloper was inzake mensenrechten en humanitaire acties, moet dat toch kunnen? De Staatssecretaris geniet van een uitzonderlijke hoge populariteitsscore in Vlaanderen en in Franstalig België, ligt daar voor hem geen schitterende doelstelling?
Greenpeace-fundamentalisme
Op een heel ander domein speelde dezelfde spanning tussen botheid en argument. Greenpeace wil actie voeren tegen de verkoop van sommige vleesprodukten, die aan geldende warenvoorschriften beantwoorden. Het zet zich dus boven de wet; dat mag, maar dan moet je acties ondernemen om de wetgeving te wijzigen.
In zijn groot gelijk lanceerde Greenpeace een aanval op een bedrijf dat heel ver buiten de focus opereert van het door Greenpeace beoogde doel, wijziging van de wetgeving inzake vleesconsumptie. Greenpeace liet een dure reclamespot maken met STUDIO100-figuurtje Maya De Bij, die roken aanprijst met, in het filmpje, een klein rokend meisje.
Het zou gaan om een analogie tussen het kankerverwekkend roken aan de ene zijde en potentieel kankerverwekkende effecten bij gebruik van bepaalde, legaal verhandelde, charcuterie. In plaats van een analogie werd het een amalgaam, met stuitende overdrijving, storend misbruik van een minderjarig meisje in het filmpje, en de buitenproportionele afbeelding van dit meisje terwijl ze rookt.
Juridisch is dit foutief gebruik en beschadiging, op basis van een bij de haren getrokken analogie. Studio100 investeert al jaren en internationaal vanuit Vlaanderen in dit figuurtje, met een zorgvuldig gecultiveerd imago; wie daaraan twijfelt kan het boek van Hans Bourlon nog eens rustig lezen, met zijn eerder in DE TIJD gepubliceerde opiniestukken (De Blik van Hans Bourlon, 2017).
Naar verluidt beroept Greenpeace zich op het begrip “parodie” uit het auteursrecht. Het parodierecht houdt in dat gebruik met lichte en passende humor van een auteursrechtelijk beschermd werk (zoals Maya De Bij) zonder toestemming van de rechtenhouder kan gebeuren; de wijziging aan het oorspronkelijk werk, of van het kader waarin het wordt gebruikt, moet moet getuigen van ironie of van een lichte spot.
Dat vergt een inzicht in humor dat de fundamentalisten van Greenpeace kennelijk niet hebben, het vergezocht karakter van hun analogie en de buitenproportionele overdrijving plaatsen het filmpje mijlenver buiten de vaste rechtspraak inzake parodie.
Men mag geen verwarring zaaien, men moet dus uitsluiten dat de parodie afkomstig zou kunnen zijn van de rechtenhouder; daar is niets toe ondernomen. En men mag niet denigreren…., aldus de duidelijke rechtsgrenzen: als je op zo grove wijze de zorgvuldige “character”-bewaking van een internationaal huis aantast, handel je foutief en inbreukmakend.
Het publiek debat
Opnieuw: de botheid van radicaliteit, eigen gelijk in het kwadraat, op de kap van anderen. Het sluit aan bij een ongezonde en onhoudbare toonzetting in wat het publiek debat zou moeten zijn. Daar schiet onze samenleving niet mee op, en zo kunnen we niet verder. Wanneer het publiek debat stilvalt onder zulke verbale bommen, sterft de democratie. Een levendige uitwisseling van voor en tegen, een confrontatie van argumenten met feiten en getallen, de opbouw van een redenering en de reactie met een weloverwogen vraag. Zo gemakkelijk zou het kunnen zijn. Zo gemakkelijk zou het, altijd, moéten zijn voor een autoriteit zoals een staatssecretaris of een niet-gouvernementele organisatie die teert op veel goodwill van jongeren.
Dat zou ook mogen voor redacties en journalisten. Op de avond van de tragische moordaanslag in Luik, wanneer alle gerechtelijke, veiligheids- en politionele autoriteiten in volle onderzoek zijn, schiet een journalist niets op met een langdurige suggestieve herhaling naar een vraag van de aanwijzing van “de schuldige”. Die antwoorden zijn er op dat ogenblik niet. Iets meer rede kan dan ook bij vragen op zijn plaats zijn, journalistieke hardnekkigheid kan soms passend zijn, maar dan moet men bereid zijn om de juiste vragen stellen.
Mogelijk zullen er, altijd, fataliteiten zijn die we niet kunnen voorkomen binnen een rechtsstaat, ook daar liggen intelligente vragen.
En wanneer een minister niet aftreedt kunnen de vragen misschien minder aansluiten bij zijn emotioneel pleidooi over de veerkracht van justitiële en penitentiaire ambtenaren? Het is toch geen nieuws dat die zich niet altijd gesteund weten door een zwak beleid, of dat hun daadwerkelijke werkingsmiddelen in totale wanverhouding blijven staan tot wat van hun werk redelijkerwijze verwacht mag worden? Daar bleven veel pertinente journalistieke vragen liggen.