Vers l'aperçu

L’héritage du négationnisme du vieillissement (NL)

Ieder land heeft zo zijn zomerrituelen. België heeft de Studiecommissie voor de Vergrijzing. Elk jaar, aan de vooravond van de zomervakantie, publiceert deze commissie in het Planbureau een lijvig rapport vol ramingen over wat de Babyboomers in hun oude dag gaan kosten. Telkens nieuwe cijfers, telkens voluntarisme over ons economisch potentieel, telkens het nodige alarmcommentaar de volgende ochtend. En dan een oorverdovende stilte, tot de volgende zomer en een volgend rapport. Vorige week was het weer van dat, en weer van hetzelfde.



Wat hebben we eigenlijk aan die carrousel? De vergrijzingscommissie is het geesteskind van de kortstondige Paarse politieke idylle aan het begin van deze eeuw. In de confrontatie met de vergrijzing zou België zijn nadeel tot voordeel maken. Het nadeel van onze grote staatsschuld kon het voordeel worden van extra middelen voor de vergrijzing. Daarvoor moesten we gewoon de schuld afbouwen: wat we niet langer aan de schuldeisers verschuldigd zijn, kunnen we immers aan gepensioneerden besteden. Restte nog te weten hoeveel marge er wel moest vrijkomen. Daarvoor diende dan het rekenwonder genaamd Vergrijzingscommissie.



 



"De terugkerende cijferdans heeft een enorme bewustzijnsvernauwing georganiseerd over de Belgische verzorgingsstaat"



 



Dertien jaar en evenveel jaarverslagen later is de Paarse droom slechts een vage herinnering. De jaarlijkse kostenramingen hebben nooit de budgettaire koers bepaald. Van hun oorspronkelijk doel gescheiden, hebben ze daarentegen wel een nefaste invloed gehad op het beleidsdebat over de vergrijzing in ons land. De jaarrapporten hebben onvrijwillig de illusie gewekt dat vergrijzing louter een zaak van begrotingsdiscipline was. Vergrijzingsnegationisten konden volstaan met de verklaring dat België de meerkosten wel met hogere belastingen zou kunnen betalen, wat bijvoorbeeld aan vakbondszijde jarenlang de weerstand tegen langer werken heeft gevoed.



Tegelijkertijd heeft de terugkerende cijferdans een enorme bewustzijnsvernauwing georganiseerd over de Belgische verzorgingsstaat. In plaats van de toekomst van werk en pensioen te organiseren tegen pakweg 2030, gaat het om meeruitgaven in bestaande wettelijke pensioenen. In plaats van de gezondheidszorg in de eeuw van technologie te verbeelden, gaat het over het groeiritme van publieke uitgaven voor terugbetaling. In plaats van een samenleving voor alle leeftijden te ambiëren, berekenen we ijverig de toename van kamers in rusthuizen. Niet het moderniseren van de verzorgingsstaat, maar het beheren van zijn oplopende rekeningen is het leidmotief. Daarmee is ook de sociale zekerheid van middel tot doel geworden. Het gaat niet langer om het organiseren van welvaart en welzijn, maar om het conserveren van een systeem.



Wat een contrast met Nederland. Tien jaar geleden kwam het planbureau daar met een volledig andere basisdiagnose: de verzorgingsstaat moest hervormd worden of zou door de vergrijzing onder zijn eigen gewicht bezwijken. Tien jaar en vele ingrepen verder luidt de officiële conclusie dat, crisisjaren en vergrijzing ten spijt, de Nederlandse openbare financiën hun houdbaarheid op lange termijn hebben teruggevonden.[1] Die geruststellende boodschap werd wereldkundig gemaakt in dezelfde week als ons planbureau beviel van de zoveelste rekenoefening over vergrijzingskosten.



De uittredende federale minister voor pensioenen heeft dus overschot van gelijk wanneer hij stelt dat het jongste rapport van de Vergrijzingscommissie de noodzaak tot een Belgische pensioenhervorming onderstreept. Alleen zal elke pensioenhervorming wezenlijk te laat komen voor de vergrijzing: de jongste babyboomer is al bijna 50 jaar oud, de oudste bijna 70. België zal het budgettaire gelag voor de struisvogelpolitiek van de voorbije dertien jaar nog lang betalen.



Hervormingen zullen ook hier komen, later en wellicht ook pijnlijker dan elders. Maar ze zullen niet kunnen verhinderen dat een steeds groter deel van de belastingmiddelen voorbestemd zijn om de oude dag van de rijkste generatie uit de geschiedenis te subsidiëren. Sociale zekerheid wordt de kannibaal van de overheidsuitgaven. De uitkeringsbeloftes uit het verleden predestineren de toekomst van de jongeren, die daardoor zelf minder ruimte hebben om hun eigen toekomst te maken. Dat is misschien wel de meest bittere erfenis die we de volgende generatie kunnen nalaten.



 



[1] Centraal Planbureau, Minder zorg om vergrijzing, Juli 2014.


de_erfenis_van_vergrijzingsnegationisme.pdf
(78.33 Ko) Téléchargement