Naar overzicht

Kristof De Witte over Onderwijs in coronatijden

De zomervakantie loopt ten einde, het schooljaar begint opnieuw. Maar of en hoe de schoolpoorten terug open gaan, daarover is al flink wat inkt gevloeid. Samen met onderwijseconoom en visiting fellow Kristof De Witte werpen we een terugblik op de eerste coronagolf in ons onderwijs, een vooruitblik naar september, en hebben we het over de lange termijneffecten van de gemiste instructietijd voor leerlingen.

 

Podcast transcriptie

Simon Ghiotto: Goedendag en welkom bij Itinera Talks, de podcast van beleidsdenktank Itinera over politiek en beleid.

Binnenkort is het zover, de zomervakantie loopt ten einde, Itinera Talks gaat terug van start en ook het schooljaar begint opnieuw. Maar of en hoe de schoolpoorten terug opengaan, daarover is al flink wat inkt gevloeid.

Ik ben Simon Ghiotto, fellow van Itinera en uw gastheer voor deze podcast. En vandaag heb ik het samen met Kristof De Witte over onderwijs in coronatijden. Met een terugblik naar wat we ondertussen de eerste golf noemen en een vooruitblik naar september en de effecten op lange termijn. Kristof is onderwijseconoom en hoogleraar aan de KU Leuven en de Universiteit Maastricht. Bij Itinera publiceerde hij onder meer De geslaagde school en De (her)vormende school, beide samen met collega Jean Hindriks. Laat ons weten wat je denkt op Twitter en Facebook met #ItineraTalks.

Dag Kristof. De scholen werden op 16 maart gesloten. Had jij dat zien aankomen?

Kristof De Witte: Nee, om eerlijk te zijn helemaal niet. Het was een vrij onverwachte en een plotse sluiting van de scholen op 16 maart. Zo had bijvoorbeeld nog de Vlaamse minister van onderwijs, Ben Weyts, kort ervoor gezegd dat de scholen zouden openblijven, net omdat gezondheidsexperts eigenlijk geen sluiting vroegen. Het leek dus vooral dat die beslissing werd ingegeven omwille van druk van Franstalige politici die de trend uit Frankrijk aan het volgen waren. Ik had het eigenlijk niet zien aankomen.

Simon Ghiotto: Hoe zagen die scholensluitingen eruit, was dat op een bepaald moment voor iedereen?

Kristof De Witte: Ja, er was eerst een schorsing van de lessen. Van 16 maart tot aan de paasvakantie werden er geen lessen gegeven, hoogstens enkele herhalingslessen. Nadien werd er dan in feite gewerkt met het systeem van preteaching, waarbij er nieuwe leerstof werd aangeboden aan leerlingen met het idee om dan later in de klas, als de scholen terug opengingen, dat terug te gaan herhalen. Aanvankelijk was het ook de bedoeling dat leerlingen die thuis geen opvang hadden of wie door de grootouders zouden worden opgevangen, naar een systeem van noodopvang konden gaan. Vanaf na de paasvakantie zijn scholen, afhankelijk van het niveau, afhankelijk van het leerjaar, deels weer opengegaan. Zo mochten vanaf 15 mei leerlingen uit het eerste en tweede leerjaar van de lager onderwijs een viertal dagen per week naar school. Ook het zesde leerjaar kon twee volledige dagen of vier halve dagen naar school gaan. Maar het is daarbij wel belangrijk op te merken dat sommige leerlingen in feite nauwelijks nog naar school zijn gegaan. Leerlingen uit bijvoorbeeld het derde en vijfde middelbaar zijn eigenlijk niet meer naar de school teruggegaan.

Simon Ghiotto: En die hebben dan ruwweg een derde van het schooljaar gemist?

Kristof De Witte: Ja, inderdaad, dus leerlingen die vanaf 16 maart thuisgebleven zijn tot het einde van juni, dat zijn ongeveer 65 dagen dat die leerlingen thuisbleven. Op een schooljaar van ongeveer 175 dagen is dat meer dan een derde van een schooljaar dat ze thuis gebleven zijn. En aangezien de zomervakantie daarop volgde, had die bepaalde groep van leerlingen een periode van ongeveer een zestal maand zonder school. Dat is natuurlijk wel heel groot en dat verklaart toch ook wel waarom we zoveel zorg hebben omwille van leerachterstand bij bepaalde groepen van leerlingen.

Simon Ghiotto: In welke mate hebben we nu al zicht op de leerachterstanden van de leerlingen als geheel of van bepaalde kansgroepen in het bijzonder?

Kristof De Witte: We proberen met een groep experts vast te stellen hoe groot deze leerachterstanden zijn, maar omwille van het ontbreken van toetsen en metingen is dat heel moeilijk om aan te geven. In het algemeen proberen we te kijken naar ander soort onderzoek over schoolsluitingen. Dit kan gaan om schoolonderbrekingen door sneeuwval, verlies van instructietijd door het leerverlies in de zomer, een summer learning loss door leraarsstakingen, natuurrampen of hervormingen. Dat geeft ons een indicatie over hoe groot het effect zou kunnen zijn op de leerachterstand. En als je die onderzoeken rond bijvoorbeeld leerverliezen, lerarenstakingen en hervormingen bekijkt, dan moeten we echt wel een heel negatief beeld vooropstellen.

Een recente studie bijvoorbeeld van de Wereldbank geeft aan dat het verlies van instructie zou kunnen leiden tot toekomstige inkomstenverliezen, tot bijna 15% van het bruto binnenlands product. Dat zijn dus echt wel grote effecten. Ook allerlei andere onderzoeken die nu gepubliceerd worden, die in feite dat effect proberen te extrapoleren, geven aan dat er heel significante leerverschillen en leerverliezen kunnen zijn door de COVID-crisis. Er zijn wel heel veel verschillen tussen scholen, omdat de ene school heel sterk heeft ingezet op die preteaching, andere scholen veel minder. Sommige scholen hebben bijvoorbeeld gekozen om het curriculum zoveel mogelijk verder te zetten via preteaching, andere hebben een bepaalde selectie gemaakt. Dus de verschillen in leerachterstand tussen scholen zullen wel vrij groot worden.

Simon Ghiotto: Heeft de coronacrisis op vlak van onderwijs een grotere impact gehad op bepaalde bevolkingsgroepen?

Kristof De Witte: Ja, op basis van internationale literatuur kunnen we verwachten dat groepen die minder makkelijk te bereiken zijn het meeste leerachterstand oplopen. Dit gaat bijvoorbeeld om leerlingen uit meer kansarme milieus, leerlingen waarvan de ouders heel angstig waren bij het sluiten van de scholen, die dus in feite zo weinig mogelijk daar gedaan hebben, leerlingen die geen rustige werkplek hebben en leerlingen die niet over een pc beschikten om het preteachen te kunnen volgen. We vrezen dus dat de leeropbrengsten het meest gedaald zijn voor die groepen van leerlingen.

Simon Ghiotto: Je hebt zelf ook al een aantal eigen analyses lopen op basis van de interdiocesane proeven (IDP) van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Kan je daar al enige resultaten uit vrijgeven?

Kristof De Witte: Nee, die resultaten zijn we nu volop aan het analyseren. Dus het Katholiek Onderwijs Vlaanderen heeft dezelfde interdiocesane proeven (IDP) van eind vorig jaar herhaald in juni. Op basis van deze IDP-toetsen en die van de voorbije jaren proberen we nu te achterhalen wat de invloed zou kunnen zijn van de coronacrisis en het sluiten van de scholen op het zesde leerjaar. We hopen om in de komende weken via het Katholiek Onderwijs daar verder ruchtbaarheid aan te kunnen geven.

Simon Ghiotto: Welke effecten kunnen we dan verwachten in deze analyses op basis van de internationale literatuur? Je hebt er al een aantal vermeld, gemiste leeropbrengsten voor een deel van de leerlingen. Wat kan er ons nog zoal te wachten staan?

Kristof De Witte: We vrezen inderdaad dat de leeropbrengsten van de leerlingen een stuk achteruitgaan. Wij economen kaderen dit als menselijk kapitaal. Dit betekent dat we minder menselijk kapitaal gaan ontwikkelen, wat op termijn hele grote effecten zou kunnen genereren.

Ik verwees net naar de studie van de Wereldbank. Omdat we minder gaan leren, gaan we ook minder innoveren, minder belastingen betalen, minder loon verwerven en dergelijke meer. Dat is dus zeker al een effect dat we kunnen verwachten. Een tweede effect dat we kunnen verwachten, is de ongelijkheid en spreiding in de testscores. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 12% van de leerlingen niet over een rustige werkplek beschikt. Daarnaast weten we dat er onvoldoende pc's waren om dat afstandsonderwijs goed te kunnen volgen. We weten ook dat een hele groep van leerlingen niet bereikt zijn. Zo gaven de Antwerpse basisscholen in het begin van de crisis aan dat ze een op de drie leerlingen niet konden bereiken. Dat heeft natuurlijk gevolgen voor de spreiding van testscores. De ongelijkheid in het onderwijs was al vrij groot, maar omwille van bijvoorbeeld het gebrek aan pc’s en rustige werkplekken, vrezen we dat we een sterke toename van ongelijkheid zullen zien in die testscores. Het heeft dus ook gevolgen op lange termijn. Zo kan het ertoe leiden dat bepaalde groepen meer gaan afhaken en minder gaan verdienen, naarmate die testscores ongelijker zijn. Een derde probleem die we zien, is dat bepaalde leerlingen ook het basisniveau niet zullen halen. Het basisniveau is het absolute minimumniveau die je nodig hebt om volwaardig te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Nu behaalt ongeveer 17% van de 15-jarigen dat basisniveau niet.

Een laatste effect dat we vermoeden, is dat het missen van vrienden en peergenoten een hele sterke psychologische invloed kan hebben. Heel veel leerlingen leven in moeilijke gezinnen. Stel je voor dat je ouders net voor het sluiten van de school en die feitelijke lockdown aan het scheiden waren, dan zal dat ook een effect hebben op de leerlingen. De school die typisch fungeert als een soort van veilige haven voor leerlingen, viel op een bepaald moment weg. Dus het schoolse is meer dan dat leren van wiskunde, taal en wetenschappen, er worden ook allerlei sociale vaardigheden geleerd, vrienden, dat zijn ook allemaal facetten die dus echt sterk aan bod kunnen komen in school.

Simon Ghiotto: Je maakte daarnet de vergelijking met schoolsluitingen, schoolstakingen en zomervakanties. Wat wel indrukwekkend was, was in welke mate een hele hoop leerkrachten en scholen radicaal digitaal gingen of zelfs ouderwets met fiets en auto rondgingen om op papier afstandsonderwijs te gaan bieden aan hun leerlingen. Kon dat geen soelaas bieden om deze negatieve leereffecten op te vangen?

Kristof De Witte: Zeker, dus het afstandsonderwijs was zeker een gunstige zaak. De preteaching die oorspronkelijk bedoeld was om het later in te halen in de klas en het effectieve afstandsonderwijs, heeft ervoor gezorgd dat er dus zeker een stuk van die achterstand minder opgelopen is. Daar zijn wel twee kanttekeningen bij te maken. Enerzijds is er heel veel verschil tussen scholen. Sommige scholen kozen voluit voor het curriculum. In Nederland weten we dat bijvoorbeeld slechts een vijfde van de scholen ervoor kozen om het curriculum voort te zetten en vier vijfde van de scholen kozen om selectief het curriculum voort te zetten. Dat verschil zal ertoe leiden dat het afstandsonderwijs eigenlijk geen volwaardig curriculumoverdracht zal gedaan hebben in de loop van het jaar.

Daarenboven is afstandsonderwijs ook geen volwaardig alternatief voor een school. Het kan een aanvulling zijn, maar zoals eerder vermeld zijn scholen meer dan wiskunde en taal leren. Het is een plaats voor contacten leggen en relaties onderhouden, die psychologische, sociale kant. En daar is afstandsonderwijs natuurlijk een stuk minder goed in. Ook extra uitleg is niet altijd even goed in afstandsonderwijs. Denk aan vakken zoals muziek, lichamelijke opvoeding, teamsport. Maar ook praktische vakken in het bso- en tso-onderwijs, daar is afstandsonderwijs niet voor gemaakt. Dus het kan toch wel tot zekere hoogte soelaas bieden, maar dat zijn twee grote problemen.

Een ander probleem bij afstandsonderwijs is ook dat er minder onderwijstijd geweest is. En opnieuw, in Nederland heeft men dat bevraagd en daar ziet men in ongeveer de helft van de basisscholen meer dan een halvering van de onderwijstijd. Deze halvering betekent dus dat er minder instructie is geweest, waardoor die leerachterstand oploopt in vergelijking met vorige jaren. Ook de toetsen spelen een rol. In het afstandsonderwijs waren er typisch zowel minder formatieve toetsen, waarbij er feedback gegeven wordt, alsook minder summatieve toetsen, oftewel evaluaties. En opnieuw, we weten eigenlijk uit heel wat onderzoek dat het effect van toetsen op zich ook al groot is. Namelijk leerlingen die een toets gaan volgen en een toets gaan afnemen, gaan de leerstof veel beter herinneren dan leerlingen die aan een leerstof werken zonder toetsing, zelfs al hebben ze meer tijd op die leerstof doorgebracht. Het toetseffect zelf, het afnemen van de toets, zorgt voor een beter effect op leerlingen.

Tenslotte werkt afstandsonderwijs goed in de mate dat ook leerlingen een hoog schools engagement hebben en zij ook gemotiveerd zijn. Voor die leerlingen die goed het schoolse ritme volgen en niet echt die stok achter de deur van de leraar nodig hebben, daar kan afstandsonderwijs goed bij werken. Leerlingen die minder schools engagement hebben, die eerder wat schoolmoe zijn bijvoorbeeld, die minder gemotiveerd zijn, daar gaat dat afstandsonderwijs dat alleen maar gaan versterken. Want je bent alleen bezig, minder in groep, je moet zelfdiscipline hebben. Zij zullen dus echt die professionele ondersteuning van de leerkracht en die stok achter de deur van de leerkracht zeker missen.

Simon Ghiotto: Wat de evaluaties betreft, viel het op dat er dit jaar opvallend minder C-attesten zijn uitgekeerd, wat afhankelijk van hoe je het bekijkt, kan gaan om scholen die zich indekken tegen protesten of scholen die leerlingen het voordeel van de twijfel geven. Vind je dat een goede zaak?

Kristof De Witte: Ja inderdaad, dus het was heel recent in het nieuws dat er minder C-attesten waren. Ik denk dat het echt wel omwille van het voordeel van de twijfel is geweest. Men had in feite net minder toetsen, dus men kon minder goed inschatten wat het niveau van de leerling is. Men gaf dus in feite het voordeel van de twijfel. Het probleem stelt zich vooral volgend schooljaar, denk ik. Omdat als leerlingen onvoldoende voorbereid zijn voor dat komend schooljaar, dan gaat er volgend schooljaar waarschijnlijk meer zittenblijven zijn. En zittenblijven, daar weten we van dat dat eigenlijk een soort van voorspeller is voor vroegtijdige schooluitval, dus voor het verlaten van het onderwijs zonder een secundair diploma. Leerlingen bijvoorbeeld zonder zittenblijven hebben nauwelijks kans op vroegtijdig schoolverlaten. Leerlingen die een jaar hebben zittenblijven verhogen de kans op vroegtijdig schoolverlaten met 10%, bij twee jaar zittenblijven komt die kans neer op 30%, en als je meer dan twee jaar zittenblijven hebt, heb je bijna een op twee kans op vroegtijdig schoolverlater te worden. Dat is natuurlijk vrij dramatisch, net omdat wij sowieso al een vrij hoge schooluitval hebben in Vlaanderen. 15% van de jongens en 9% van de meisjes verlaat nu al de school zonder een diploma. In het bso-onderwijs loopt dat zelfs op tot een op vijf leerlingen die de school verlaten zonder diploma. Omwille van de daling in C-attesten, vrees ik dat dat zittenblijven zal stijgen en daardoor ook die vroegtijdige schooluitval. Vroegtijdige schooluitval is eigenlijk heel nefast voor elke individuele persoon, maar ook voor ons als maatschappij. Vroegtijdige schooluitval gaat gepaard met gemiddeld lagere lonen, met een hogere kans op werkloosheid, vaker deeltijds werken, een lagere levensverwachting. Natuurlijk als je dat allemaal optelt, leidt dat tot enorme kosten voor de samenleving. De kosten worden geschat tot bijna 1,4% van het bbp, dus dat loopt natuurlijk enorm op. Dus ik vermoed dat we daar in de toekomst echt de vinger op de pols moeten houden, en zeker naar volgend jaar toe goed dat zittenblijven gaan monitoren.

Simon Ghiotto: Als we het dan over de overgangen hebben, zowel van school naar arbeid, maar ook overgang binnen de verschillende schoolniveaus, van lager naar secundair, van secundair naar hoger, weten we daar iets van hoe de coronacrisis dat beïnvloed heeft?

Kristof De Witte: Ja, ook daar. Daar hebben we in feite dit jaar een stuk minder toetsing gehad, waardoor we eigenlijk minder precies weten hoe goed dat die leerling presteert. Dus we weten natuurlijk wel tot maart waar die leerling presteert. Maar sommige leerlingen doen dan net een inhaalmanoeuvre, die gaan nog eens extra hun best gaan doen. Andere leerlingen gaan net wat gaan slabakken. Dus ik denk dat we hier echt wel moeten oppassen voor potentiële selectiefouten. Leerlingen die bijvoorbeeld naar een te moeilijk of een te gemakkelijk jaar in het hoger onderwijs gaan en daar dus echt goed opnieuw de vinger op de pols houden in dat nieuwe niveau, zij het in het secundair onderwijs, zij het in het hoger onderwijs.

Daarenboven moeten we echt werken aan een warme overdracht. Zeker van het lager naar het secundair waarbij leerlingen uit verschillende lagere scholen allemaal naar die ene secundaire school doorstromen, moeten ze goed meegeven aan de nieuwe school wat de leerling gezien heeft, wat er allemaal nog bereikt is in het laatste jaar van het lagere onderwijs. Evengoed in het secundair onderwijs moeten ze weten wat de hiaten zijn in de verschillende vakken. Bijvoorbeeld in het geval van een leerling die te weinig les heeft gekregen in natuurkunde en die naar een burgerlijk ingenieur-opleiding wil, kan dat op deze manier nog geremedieerd worden in het komende jaar. En iets wat nu ook heel recent vaak in de media is, is natuurlijk toetsen. We moeten heel snel begin september vaststellen waar die leerlingen staan. Bij elke overgang, zowel in het secundair als bij het hoger onderwijs, zal dus vastgesteld moeten worden wat de leerling kent. Dan moeten ze heel snel proberen remediëren om zo goed mogelijk de leerling nog een deel van die leerachterstand te kunnen laten inhalen.

Simon Ghiotto: Mijn eigen onderzoek naar gezinsbeleid enkele jaren terug, had me onder meer geleerd dat een warme overdracht tussen het kleuter- en het lager onderwijs voor kinderen uit kansengroepen belangrijker is om een goede start kunnen maken in dat lager onderwijs, om zo een sterke basis te kunnen vormen voor het secundair en hopelijk ook het hogere onderwijs of latere arbeidsmarkt.

Kristof De Witte: Ja, zeker, dus ook vanuit kleuter naar lager. Het verschil daar is dat het kleuteronderwijs heel vaak dezelfde school is. Er zijn ook weinig kleuterscholen die echt heel individueel zijn. Er zijn er wel een aantal, maar meestal is het dezelfde school, waardoor we dat wel goed gaan kunnen monitoren. En specifiek voor het kleuteronderwijs zal het probleem vooral zijn in de taligheid. Dus leerlingen die vanuit een andere taal worden opgevoed thuis, gaan Nederlands nu echt gaan zien als een vreemde taal. Ook daar gaan we moeten opletten om dat taalbad goed te gaan geven, eventueel door een tweede taal toe te laten op school bijvoorbeeld. Want we weten ook dat leerlingen die ook op school de thuistaal eens tegenkomen beter gaan leren. Dat zijn dus toch elementen waar we echt goed moeten op letten.

Simon Ghiotto: De scholen gaan dan binnenkort terug open. Wordt dat business as usual of zullen we eerst die achterstanden moeten wegwerken en hoe gaat dat dan lukken?

Kristof De Witte: Ik denk dat we bij het begin van het schooljaar onmiddellijk die leerachterstanden moeten proberen vaststellen. We gaan dus goed moeten toetsen. Dat is iets wat regelmatig gebeurt, dus de meeste leraren gaan ook in het verleden altijd al echt formatief gaan toetsen. Zo kan de leraar nagaan waar die leerlingen staan en feedback geven. Dit jaar zullen we daar nog meer aandacht voor moeten hebben. Dan zullen we moeten vaststellen wat de hiaten zijn en zo die gemiste leerstof proberen wegwerken. Dat zal natuurlijk tijd nodig hebben. Leerlingen die dus op dezelfde school bleven, die bijvoorbeeld van jaar drie naar jaar vier overgaan, kunnen gemiste leerstof proberen inhalen, maar ook die curricula zitten echt goed vol. Het is niet alsof je een derde van een schooljaar kan inhalen in een paar weken of een paar maanden nu.

Een andere optie is flexibel omgaan met het jaarklassesysteem. Nu gaan we zoveel mogelijk leerlingen gaan opdelen volgens leeftijd. Maar differentiatie zal het toverwoord worden, waarbij we leerlingen zo goed mogelijk op een bepaald niveau gaan bedienen. Dan kan een jaarklassesysteem misschien wat meer op de helling staan, omdat we dan echt leerlingen gaan indelen volgens collectieve groepen.

Simon Ghiotto: We hadden tijdens de zomervakantie in Vlaanderen een hele hoop zomerscholen om te proberen om die achterstand in te halen. Moeten we dat dan doortrekken naar bijvoorbeeld woensdagnamiddagscholen en zaterdagscholen?

Kristof De Witte: Ja, het voordeel van een zomerschool was dat we echt een poging gedaan hebben om die leerstof in te halen. Dat is zeker een heel lovenswaardig initiatief. We weten ook uit literatuur dat zomerscholen heel effectief zijn om leerstof te gaan inhalen. Het nadeel van de zomerscholen is dat die echt vrijblijvend zijn. Dus je krijgt een bepaald selectie-effect waarbij bepaalde leerlingen daartoe aangetrokken zijn en anderen net niet. Misschien zijn die leerlingen die niet naar de zomerscholen gaan ook net degenen die dit het meeste nodig hadden, en die we niet konden bereiken bij het afstandsonderwijs. Dat is natuurlijk heel moeilijk. Dat brengt mij tot de vraag, hoe moeten we die leerachterstand proberen wegwerken? Ik denk dat we volop moeten inzetten op de gewone schooltijd en dat niet proberen doorschuiven naar huis via huistaken, maar wel bijvoorbeeld via differentiatie in de klas, via aangepaste opdrachten voor die leerlingen. Eventueel ook via een extra uur over de middag of op een avond. Maar dat het zoveel mogelijk deel uitmaakt van die reguliere schooltijd om op die manier geen vrijblijvendheid en selectie te hebben, want anders gaan we opnieuw de meest kwetsbaren verliezen. Degenen die we niet bereikt hebben tijdens de crisis mogen we ook hier niet verliezen. We mogen dat zeker niet uitbesteden aan de ouders om die leerachterstand in te halen. We moeten dat echt binnen de school en binnen de schooltijd proberen te voorzien.

Simon Ghiotto: Als we dan eens kijken op de langere termijn, vrees jij voor zogenaamde coronacohortes? Afgestudeerden die niet konden solliciteren en het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt? De overgangen tussen de verschillende niveaus met mindere informatie, moeilijkere inloop, de langetermijneffecten van schoolsluitingen?

Kristof De Witte: Ja, ik vrees dat we sowieso een effect zullen zien. Het is natuurlijk altijd moeilijk om dat echt te gaan vaststellen, omdat er geen counterfactual is. We weten dus niet hoe het zou geweest zijn mocht er geen COVID-crisis zijn. Maar door die leerachterstanden en omdat leren echt als een soort van cumulatief proces is, zeker op die jonge leeftijd, als die automatismen in het eerste, tweede leerjaar daar niet goed inzitten bijvoorbeeld, dan ga je dat lezen niet zo goed hebben, dan gaan die maaltafels niet goed gaan, dan gaat dat Frans niet zo goed gaan. Die automatismen zijn dus afgeremd, waardoor dat eigenlijk ook alles een beetje vertraagt en we op een lager leerpad terechtkomen of op een lager groeipad als we dat zien vanuit een economisch perspectief. Dus naarmate dat die leerachterstanden groter worden, dan gaan we eigenlijk een lager groeipad hebben dan wat we normaal zouden gehad hebben. Dat zorgt ervoor dat er toch wel een effect kan zijn op hele lange termijn van die COVID-crisis. Dit komt omdat we echt gemiste leerkansen hebben, minder innovaties, minder groei, minder inkomen, minder bijdragen aan de maatschappij, etc. Dus dat cumulatieve aspect is daar zeker van belang.

Ook voor de mensen die nu naar de arbeidsmarkt gaan, door de strenge recessie, dus -12% van het bbp nu, leidt dit tot veel meer werkloosheid. We weten eigenlijk uit literatuur dat er dan een soort van littekeneffect bestaat. Dus er staat op jouw cv een soort van hiaat, een soort van tekort omdat je een lange tijd zonder werk was geweest. Dat kan opnieuw zorgen voor een effect op lange termijn van de COVID-crisis voor de mensen die naar de arbeidsmarkt gaan. Maar evengoed de mensen die vroegtijdig schoolverlater geworden zijn, als zij niet via allerlei tweedekanssystemen het diploma gaan behalen, dan zullen zij op lange termijn opnieuw effecten voelen van het ontberen van een diploma op vlak van inkomen en dergelijke. Dus echt een coronacohorte is moeilijk om te zeggen, maar het is bijna zeker dat er langetermijneffecten zullen zijn in welvaartverlies en leereffecten, en dat zal een mensenleven lang meespelen.

Simon Ghiotto: Kristof, ik moet zeggen, dat komt een beetje toe als een koude douche. Heb je ook enige lichtpuntjes van de coronacrisis die je ons kan meegeven?

Kristof De Witte: Ja, de coronacrisis heeft zeker ook iets positiefs gebracht. Dankzij de coronacrisis moesten plots alle leraren de toeters en bellen van Smartschool leren kennen en van het afstandsonderwijs. Zowel in bedrijven als in het onderwijs zag je zaken die dus voor niet zo evident waren, zoals het lesgeven via een pc. Ook het adaptief werken, waarbij we dus op verschillende niveaus gaan werken voor verschillende leerlingen, was iets wat moeilijk ingang vond bij het brede publiek van leraren. Dankzij de coronacrisis moest iedereen de sprong gaan wagen. Dat heeft er toch zeker toe geleid dat er toch wel een grotere professionaliseringsoefening was voor leraren op dat afstandsonderwijs en voor het digitale component van onderwijs. Dus dat zal zeker wel een effect hebben, ook op langere termijn, waarbij de ICT-tools niet meer weg te denken zijn uit het onderwijs. Zo kan men toch de voordelen kan zien van het werken met ICT om goed te gaan differentiëren, om goed dat adaptieve, dus het werken op niveau, te gaan weergeven, om goed feedback te gaan geven en dergelijke meer. Dus dat zijn toch een aantal elementen die hopelijk ook positief te wijten zijn aan de coronacrisis.

Simon Ghiotto: Bedankt, dat is een stuk mooier noot om op te eindigen.

Bedankt ook aan onze luisteraars om er weer bij te zijn. Ik was Simon Ghiotto en samen met Kristof De Witte hadden we het vandaag over de impact van de coronacrisis op ons onderwijs. Abonneer je op de podcast en blijf op de hoogte van politiek, beleid en Itinera. Laat ons weten wat je denkt met #ItineraTalks.